e v e n p a u z e…
Pauzebeeld, 2017, bewerkte foto
Verbazing, 2008, boek 99, pagina 68
Herfst of zo
In het jaar dat men ons voor gek verklaard blijft de herfst
rustig komen. Men voorspelt dat onze ogen ineens uit spek
zullen gaan bestaan, maar daar was niets van waar.
Allemaal bange uitspraken van mensen die niet echt leven,
ook onze tenen worden geen dobbelstenen. Er is hoogstens
sprake van een zekere, lichte jeuk.
Mijn vriendin raakt helemaal opgewonden van de herfst, het
is tenslotte haar mooiste jaargetijde. Over de mist zegt ze
bijvoorbeeld: ook wat dwaalt heeft gewicht of in de herfst kan
je zo mooi je gezicht op geleende nevels leggen. Op een ander
moment zijn die nevels ineens dansgewaden.
Zij heeft dus een grote fantasie, daarom is zij mijn vriendin.
Het jaar heeft weer alle tijd om te breken, zo zie ik de herfst.
De zon heeft de oorlog verklaard met het coördinerend bureau
die het licht verzorgd en wij zepen ons alvast in voor de polo-
naise in het zuiden. Onze wonden mogen krom zijn omdat het
nu feest is. Wie lacht vergeet de ramp, is het nieuw tegeltje.
Alleen de eenzelvige houdt nog de wacht.
De mist is het gevolg van onze uitgewiste zonden. Zij is zo dik
dat je er met gemak stukjes af kan snijden. Niemand zal het
merken (bovendien jongt het zo weer aan).
Zo gaat het in de herfst als de leegte het toelaat.
Dit is weer zo’n verhaal met een sterke leugen.
Druk, 2012, tekening, A4
Geen spijt, wel druk
Hij vertrekt naar een ander land. Het land waar het harde hoofd
de weke wereld benadert bevalt hem niet. De geest lijkt daar
beest te zijn. Niet goed voor de mens, dus wegwezen.
Op zoek naar een gebied waar de mensen niet allemaal hemel-
waarts hemelen is geen eenvoudige opgave. Hij snijdt daarom
steeds plakjes van de aarde af, zo houd je vanzelf het goede
over. Iets wat hij van zijn moeder leerde bij het schillen van de
dagelijkse aardappelen, rotte plekken altijd verwijderen. Het is
niet voedzaam en je kunt er vreselijke ziektes van krijgen.
Hij gaat weg zonder dat dringende vertrek te melden bij de
naaste buren. Dat is niet netjes, maar het spijt hem niet. Ze
hebben toch alleen maar broodmagere gedachten. Bovendien
is het veel beter zo: hun zwakke hart kan niets meer hebben.
De zware sluiers van de taal zouden zich snel blindstaren op zijn
dikke licht.
En zo komt hij in een gebied waar men wel kan luisteren. Ze
hebben er iets op gevonden, ze hebben geen witte boorden vol
woorden, ze krabben hun oorschelpen gewoon schoon voor
nieuwe denkbeelden. Deze mensen hebben temperament en
zijn geboren met een zoeklamp op de ziel.
Aan alle kanten krijgt hij nu nieuwe ideeën. Geen zwaarte is
meer te groot. We zullen nog veel van hem gaan horen.
Gedachten, 2016, tekening, A4
Zwarte boom
Je zegt dat de ratten je boom hebben afgeknaagd tot op de
wortels. Dat is treurig, dat is jammer en ik geloof het ook
niet. Het heeft meer met jou te maken dan met die boom.
Misschien ben je te ver verwilderd van je kern en kam je de
dood al een beetje. Allemaal misplaatst zelfmedelijden.
Het geronk van optimisme is aan jou niet besteed. Jij hangt
aan de gevaarlijke nutteloosheid en steekt geen hand meer
uit. Het maakt je jong oud.
Gezien mijn neiging om alles te bekijken vanuit een gunstige
invalshoek begin ik te geloven dat je mogelijk onmogelijk
bestaan een luxe idee is. In plaats van water zie je droogte
omdat je wilt dat het water op is. Wat een zielige vertoning,
wat een onrecht richting het grote nat.
Hoe simpel zou het kunnen zijn dat je je verdriet zou oppak-
ken. Het kan met één hand, niet met beide, want je pijnen
zijn hol en licht. Je zou het tegen een wand kunnen plaatsen
om daarna snel weg te lopen.
Verdriet is een masker. Verdriet moet je niet aan de muur
hangen, daar komt alleen maar narigheid van. Je kunt niet
oog in oog met verdriet staan. Dan wordt je opgegeten.
Verdriet is een volle inktpot en moet met kracht tegen de
wand worden gesmeten. Dat wist Maarten Luther al toen hij
zijn inktpot naar de duivel smeet. De opdoemende wand heeft
het geweten, zij werd een zwarte nacht.
Verdriet is een anekdote, een tijdelijke rookschim.
Bloemwerk, 2015, computertekening
De dichter leeft Dichter
wat ook maar leeft is helder
de duisternis laat schimmen dolen
een dichter denkt niet, voelt
pendelend tussen mens en schimmen
één met al zijn scheppingsdrift
verheft de taal hem o zo hoog
de sleutel is snel omgedraaid
en beschermd een handvol water
dat moet genoeg zijn
wat je ook maar dicht is helder
het hele jaar wordt niets gesnoeid
een dichter denkt niet, doet
sterren spatten rood en geel gemengd
de mooiste bloemen ruiken sierlijk schoon
mijn kippenvel verandert in schubben
mijn neus is te koud voor eeuwig leven
zelfs in de brand voel ik geen warmte meer
hoe dikwijls ik ook in het vuurtje por
wat je soms in je vingers voelt
is niets meer dan verbrand houtskool
een dichter is soms iets, is soms alles
(dit alles zegt de muze, de natuurvrouw)
Toettoet Jan, 2016, computertekening
Loergat bril
Iedereen weet:
Zoals de avond valt zo zal zij de volgende ochtend weer opstaan.
Denk daar maar eens aan als je s’ ochtends zuchtend opstaat.
Je moet wel een hele grote zwartkijker zijn om dan de dag
donker te beginnen.
Koud is de kracht van sommige mensen, als water staan zij
tegenover de boze wereld. Zij bouwen niets op, zij breken af.
In het vuur smelten zij snel (dit ter zijde).
Zijn oude hoofd zit vol vuur. Zelfs op het late uur. Maar hij blijft
steken in zijn ijlen. In die hoogte is geen enkele man. Hij blijft
alleen en kan alleen nog maar wat spannend spieden. Niet dat
het genoeg is om te leven, maar een loergat is beter dan niets.
Achter de boom mompelt hij een zacht ach wat ach…..Het klinkt
lief en teder. De boom zou zo wat hij al dacht terug kunnen zeggen,
maar zwijgt verstandig. Hij is een oude boom en die verkwisten
niet.
Bergen rimpels wist hij ondertussen weg. Zijn eens stralend
huis lijkt nu meer op een zwetende kuil. Rovers hebben hier niets
te zoeken, hij eigenlijk ook niet. Snel gaat hij op zoek naar zijn
wuivende geest en merkt dat zijn hart niets verbiedt. Zijn lippen
klemmen lippen.
Later, met het geluk nog op het gezicht, schudt hij zijn hoofd uit.
Men zegt dat er dauw over het veld hangt. Dat is grootdenken.
Och, geef hem alle ruimte.
Geef hem lucht en vul zijn gulzigheid.
Zing of toeter vanuit de lucht.
Hij zal je belonen.
Vertrek, 2016, computertekening
In de nacht
diep in de nacht
het bouwland plankt
de witte wit
de borst strak
pas op
de smijtende planken
je valt op, witte
witvlekkie knipoogt
spuugt speeksel
kijkt niet rondom
haar nachtlichaam
bleekt alle windsels
lijkt cocon
de halve eeuw
van haar lot
maakt haar bleek
de lange schrik
verkort de nacht
muurijzers vallen
het ingeklonken lijf
van gebarsten melk
heeft niets te klagen
wit is immers wit
Bewering, 2016, schets
Voorbij verleden
In een rechte streep naar het verdwijnpunt, waar alle lijnen samen
komen, leeft zijn gewiste geheugen. Het lijkt nog hetmeest op
een luie geest. Luie geesten begrijpen niets, alles gaat te snel of
te traag. Met een weemoedig gebaar maakt hij kort een bevestigend
O.K. teken.
Dat moet het maar zijn. Ieder woord is volledig dichtgespijkerd en
komt er niet meer uit.
En nu?
Nu gloeit en groeit het steentje weer mooi in de vijver. Welcome
in Nowhere. Hij werkt weer ondanks de linkse handen.
Noodklokken luidden snel te hard, zij moeten geregeld worden
ontlast. Hij maakt weer boeken vol met woorden, cijfers, beelden.
Hij wil weer buiten de perken zijn, ver voorbij het verleden.
Waanzin kruist vaak zijn pad en zo kruist het mooie met het nog
mooiere. Aan zijn wereld kleeft al het verborgene. Er is van alles,
niets op zijn plaats, dus is er van alles te weinig of te veel.
Ooit:
Zijn verleden drijft op duizenden kurken, niet op rooksignalen
uit honderden asbakken. Men zegt dat hij twee linkerhanden
aan elke arm heeft, maar als hij ter plekke om zou vallen zou
hij nog net haar naam noemen. Uit liefde, uit dromerij.
Zijn dagdromen zouden beloond moeten worden, tenminste
met alle dagen mooi weer, bloemencorso, filmmuziek. Er zou
ook veel confetti moeten vallen. Daarna een groot applaus.
Zijn linkerhanden vonden veel flessen in zijn vaders kelder.
Het roesdromen begon toen. De stapels ongelezen boeken naast
de open haard raakten op. Bedachtzaam drinken helpt niet meer.
Zoek het maar uit.
Vinger aan de pols, 2016, boek 114, pagina 41
Halve gare
Doorgaans geef ik mezelf de schuld voor mijn smakeloze vruchten.
Anderen mogen wel zeggen dat ze iets mooi of fraai vinden, zelf
doe ik dat niet graag. Maar toen iemand mij vals beschuldigde van
een houten kop, sloegen alle stoppen door.
Ik voelde het lot in mijn handpalm gutsen. Mijn hart sloeg op hol.
Onder de eenzame mannenlamp krijgen dingen vaak een dubbele
schaduw. Een schaduw die je bovendien ook nog steeds in wil
halen. Als student schreef ik daar al een gedicht over en noemde
het La Paranoya.
Ik zal je de puberale heethoofdigheid van die tijd maar besparen,
maar het ging over een zeer nerveuze fietser die zichzelf steeds
maar inhaalde.
Later blijkt hij gewoon in de nacht onder de lantaarnpalen door te
fietsen, die hem die schaduwbeelden gaven (iets wat ik zelf in het
holst van de nacht als student, na mijn nachtwerk, vaak beleefde).
Hoe dan ook, vanaf mijn kinderjaren zag ik iedereen op hun rug.
De logica daarvan ontging me totaal. Nu nog.
Mijn vader zei dat dat over vaderschap ging. Hij riep mij op tot
zoonschap. Ik moest hem volgen, maar deed het niet. Nooit!
Liever keek ik naar een oude eik. Die bewaart ten slotte alle winden
en stiltes als een goed bewaard geheim.
Kijk, de meeste mensen vergeten boom tot boom. Een weg zonder
einde houd niet zomaar op.
Als leidsman loop ik recht naar voren en sla de vonken uit de sneeuw.
Mijn dubbele weerklank antwoordt in jouw plaats, terwijl de donkere
nacht tegen de wind in vaart.
Boomwortels krijgen mijn stroom, in je boomgaard wordt het licht.
Aldus een halve gare.
Standvastige man, 2016, schets
Open raam
Hij droomde van ver binnenwaartse blikken.
Het was een prettig gevoel, het was niet beklemmend.
Zwijgend liepen ze gezamenlijk over de vochtige, bemoste
grond. Ze sloegen daarbij steeds de boomwortels over, wilden
kennelijk niet vallen.
Het zwijgzame had geen ernstige reden, er viel gewoon niets
te zeggen. Ze kenden elkaar tenslotte ook al lang. Te lang
voor het uitvergroten van niemendalletjes.
Alle overpeinzingen gebeurden dus van binnen.
De slanke, rijzige, teer bebladerde bomen leken klaar hun te
kalmeren. Zij werkten in ieder geval op zijn minst mee. Het
bos is buiten en van nature erg vriendelijk en rustig als het licht
van een schemerlamp.
Hij liet alles kalm op zich inwerken.
Het was een waar genot. Hij voelde zelfs een nieuw soort liefde
opbloeien. Zonder het te zeggen was hij volkomen vrij.
Hij glimlachte en zijn glimlach kwam zo vrolijk op de natuur over
dat die als het ware wakker werd gekust. De bladeren zagen alles
en ritselden herfstachtig om deze merkwaardige liefkozing.
Van dat lawaai werd hij wakker.
Hij deed snel het klepperende raam dicht.
Stond op. Stond stevig vast. Op de plaats rust!