Hoi

De weg, 2015, computertekening

x-2015_de-weg_ctk

Het vertrek

Mooie mensen mogen op de heuvels rusten, is een oud gezegde.
Dat kan zo zijn, maar waarom eigenlijk?
Kunnen zij zich niet een beetje schikken en anders doen?
Ik zou die uitzondering niet willen maken, mooie mensen hebben
al zo veel extra. Als het regerend hart het lichaam af en toe
herinnert aan het monster wat daar ook woont, zou je zeggen
dan heb je geluk.
Het lijf hoort af en toe te grommen, anders wordt het lui.
Al te trots op eigen gebaren lijdt tot niets; mensen gaan je
gegarandeerd haten. Tenslotte sterf je eenzaam. Ai!
De deur gaat dicht, de deur gaat open.
Schaduwen komen ongevraagd binnen.
Men zegt dat schaduwen van mannen alleen in de winter
verschijnen, die van de vrouwen pas in de zomer. Is dat zo?
En waar is dan de schaduw van een dode? Overschaduwen die
vervolgens alles, zodat je niets meer ziet?

Toen ik een tijd geleden hinkend met beide benen naar mijn
geest liep, kreeg ik het Spaans benauwd. Een pijnlijke borst
wilde bijna niet ademen. Alles deed zeer. Het duurde lang,
heel lang. Pas toen ik even op de heuvel ging rusten ging het
gevaar wonderlijk weg.
Je bent dan blij dat je blijft leven en trekt gauw een kostuum
van kleurige klanken aan. Ik was ontwaakt uit mijn sluipziekte
en had even een schimp van de vervuilde schepping gezien.
Daarna kwam het nieuwe leven aanzetten en bloeide mijn
lichaam weer. Hoi!

Jazz

Nachtvrouw, 2016, computertekening

x-2016_nachtvrouw_ct

Verschijning

Wij hebben een verschijning. Zij ligt ergens in de wereld, in een
lege, zwarte zee.
Het vreemde is dat die verschijning rond middernacht duidelijker
wordt, ze kan zelfs doorschijnend worden, die verschijning. Pas
dan zie je ook dat ergens in het midden een kop verscholen zit.
Daaronder vermoed je een groot gestalte.
Iedereen kan het waarnemen, je hoeft niet eerst te herrijzen.
Ik moet trouwens bekennen dat ik met haar omga. Ik behang
haar, want het is duidelijk een haar. Ik overlaad haar met attributen
en overlaad haar met troetelwoordjes. Ze lust er wel pap van, ze
gaat er wild van schuimen.
Als ik de verschijning aanroep komt ze nooit direct, zij schrijdt over
de bodem van de zee en dat gaat niet zo snel. Daarna doet ze eerst
alsof ze me niet kent, maar daar trap ik niet in, ik ken haar diepe,
onderliggende honger, laat haar ogen snel schitteren. Op dat moment
wil de zee nog wel eens gaan fosfor-oplichten. Glinstergolfjes.
Dat zijn de mooiste momenten, ik zie het als een groot compliment:
ik wordt gehoord!
Laatst hoorde ik haar duidelijk zeggen: P.S. I love you…..
Ze houdt kennelijk van jazz.
Ik ook.

Oeuvre

Rodeoroddel, 2016, computertekening

x-2016_rodeoroddel_ct

Grote onrust

Het licht van de lantaarn legt een smalle witte strook over mijn
bank, die doorloopt naar de muur en daar blijft steken bij mijn
schildersezel. De ezel op zijn beurt dampt, wil paard zijn.
Ik ben bezig mezelf in slaap te tellen, maar wordt afgeleid door
een lichtstreep. Boven de deur verschijnt een onleesbaar woord.
Ik sta op en schuif de gordijnen dicht, het is tenslotte allang avond.
Goed –zeg ik tenslotte – ik ben een beetje moe en dat is alles.
Dan is het goed – echoot mijn andere ik terug.
En dus is het ook zo, de rest is onbelangrijk.
Ik merk dat ik onrustig word.
Op-een-dag-moet-het-er-uit-komen gevoel.
Nu maar hopen dat het vandaag die dag is.

Er wordt geroddeld.
Vlak voor een idee vergeet je wat anderen gezegd hebben.
Je kamer is nog kleiner dan in de andere werkelijkheid.
Er wordt nog meer geroddeld.
Nu ga je iets zeker anders doen dan je ooit hebt gedaan weet je
uit ervaring en voordat je het weet ben je al onderweg. Je bent
gelijk in vorm.
Het idee staat vol ongeduld in je kamer te trappelen.
Ik ben blij voor je  – zeg ik nog tegen mijn artistieke ik en gooi
alles er uit. Het gevolg is ineens een vol doek.
Morgen zien we het resultaat van deze creatieve onrust.
Een paar dagen daarna kan alles weer verkeerd zijn.
Meestal blijft het een mooie, dwaze rit.
Ieder oeuvrestuk neemt vretend zijn deel.

Gal

Het oog, 2016, schets

2016_het-oog_s

Donkere materie

Je zegt dat de ratten je boom tot op de wortels hebben afgeknaagd.
Dat is treurig, dat is jammer en ik geloof het ook niet. Het heeft
meer met jou te maken dan met die boom.
Misschien ben je te ver verwilderd van je kern en kam je de
dood al een beetje. Allemaal misplaatst zelfmedelijden.
Het geronk van optimisme is aan jou niet besteed. Jij hangt
aan de gevaarlijke nutteloosheid en steekt geen hand meer
uit. Het maakt je jong oud. Je huid is dun.
Gezien mijn neiging om alles te bekijken vanuit een gunstige
invalshoek begin ik te geloven dat je mogelijk onmogelijk
bestaan een luxe idee is. In plaats van water zie je droogte
omdat je wilt dat het water op is. Wat een zielige vertoning,
wat een onrecht richting het grote nat.
Hoe simpel zou het kunnen zijn dat je je verdriet zou oppakken.
Het kan met één hand, niet met beide, want je pijnen zijn hol en
dus licht, zou je tegen een wand kunnen plaatsen om daarna snel
weg te lopen.
Verdriet is een masker. Verdriet moet je niet aan de muur
hangen, daar komt alleen maar narigheid van. Je kunt niet
oog in oog met verdriet staan. Dan ziet het oog niets meer.
Verdriet is een volle inktpot en moet met kracht tegen de
wand worden gesmeten. Dat wist Maarten Luther al toen hij
zijn inktpot naar de duivel smeet. De opdoemende wand heeft
het geweten, werd zwarte galnacht.
Verdriet is een anekdote, een tijdelijke rookschim.

Bijna waar

Verschoven Roos, 2016, schets

2016_verschoven-roos_s

Ander gevoel

Op slag werd haar keel dik.
Even leek het alsof ze in haar hoofd wou kruipen, om een nare
herinnering te verdrijven. Ze legde haar handen drukkend op
haar bleke voorhoofd. Schudde daarna alle pijn eruit, gaf het
opgelucht terug aan de aarde.
Nu ga ik een verhaal vertellen – zei ze – let goed op, want dit
verhaal is bijna waar, dus niet verzonnen:

Op een bewuste avond werd een vrouw rond tien uur ’s avonds
gebeld: of ze nog niet was vertrokken.
Dat was niet het geval, want ze wist nog niets van vertrek.
Dus kon ze helemaal niet vertrekken. Het voelde alsof haar een
net gewonnen reis of prijs was afgepakt zonder er iets aan te
kunnen doen.
Gauw dacht ze aan rustige dingen. Fantaseerde schone zijden
lakens, een nieuwe wollen deken en liep verlicht naar boven.
In de slaapkamer knipte ze het licht aan waarop het bed begon
te zweven. Echt, het bewoog, net als de wenkende man die in
haar bed lag!
Ze zakte weg, was te moe om van deze verrassing te kunnen
genieten. Ze wilde slapen, geen fratsen.
Nog één keer tandenpoetsen, plassen en dan opnieuw het bed
zoeken. Overzicht houden. Je hebt iets gezien wat niet kan
hield ze zichzelf voor.
Het hielp. De beteuterde bedman vertrok ondertussen naar een
ander finest hour en klopte daar op de deur.
Je bent laat – klonk het warm – kom binnen ongezouten man
en ze schonk hem heel haar hart. Samen verzamelden ze alle
stukjes nacht en toen ze helemaal uitgeteld en uitgedacht
waren was het meteen genoeg. Zoveel genoeg, dat het steeds
opnieuw kon beginnen.
Tenslotte zette hij op een kwaad moment zijn voet op haar
hoofd. Heel raar, naar en onverwacht.
Ze ging verschuiven.

Schoon

Wankelman, 2016, schets

2016_wankelman_s

Hij die rustig aan doet, reist goed en komt ver

Hij herinnert zich wat hij ziet. Zijn denkwereld is groot.
Als druppels water vallen zij niet altijd synchroon met de
druppels die hij hoort. Daarnaast is er veel vuil straatlawaai.
Een deur slaat dicht. Er is iemand gekomen of vertrokken.
Het gaat misschien regenen. Het is niet erg, het is zondag,
de grote zondedag van de week.
Zijn hoofd en ook de hare wordt rood. Glanzende ogen gaan
onderzoeken. Een handvol spook ligt naast het kussen. Een
krachthand vindt. Tenslotte gaat zij ontploffen en misschien
hij ook nog, hoopt hij.
Maar nu is het niet zo ver. Ze zijn nog maar in het land van
de onbedoelde dingen, omgeven door een diep warm gevoel.
Na grijs komt altijd het schone, weet de Belg (en geeft het al
te graag door aan de(n) Nederlander).
Het bed is een School der Ontlading, net zoals hij vroeger
zijn kunstacademie wel eens speels noemde. Het schitteren
en schetteren van de droomstemmen past daar vervolgens
goed bij. Spierballentaal van geketende, wankele kunstenaars.
In de open lucht van de slaapkamer stelt hij zich voor als een
vulkaan. Zijn lavastroom borrelt sissend naar zee. Het onder-
aards gemonkel doet net alsof het niets vermoedt.
Wij weten wel beter.
Altijd.

Droom

De schaduw van de natuur, 2016, computertekening

x-2016_de-schaduw-vd-natuur_ct

Grijze vloer

Zijn tong kuilt in de mond, er zit vuil aan een kies. Buiten is
het grijs en grauw, iedere kleur heeft zijn betekenis verloren.
En dan verbergt hij zijn kin bijna in de keel als hij zijn woor-
den beheerst inslikt. Hij ziet het niet, hij is mist.
Het mooiste weer maakt van deze stille man geen stralende
man. Zijn inwendige veelkleurigheid ruikt iedere vreugde op
grote afstand. Hij duikt weg, zijn spiegel is verzadigd.
Het van buiten grijze gezicht is smetteloos. Vermoedelijk is
de binnenkant als een gloeiende kool of een andere breuk van
de rijke aarde.
Zijn hut moet wel als een treurwilg zijn. Overal hangt de schaduw
van een zuiplap. Nee, dit is geen schoon hoofd. Dit is een half
hoofd op een benard levenspad. Vol wrevel zegt het niets meer.
Zijn schedel is een opgezette pens, zijn ogen zijn weggerold.
Dit hoofd heeft met opzet net genoeg huid voor iemand die zich
net uitrekt.

Vroeger losgeslagen, nu in de goede handen van de schrijver,
spreekt het weer met ingedikte woorden.
De instincten worden aangeboord en opgezocht. Op zoek naar
geurige kreten en warme kleuren.
Het horloge wordt gelijk gezet.
Hij schrok zo dat hij wakker werd.

Wit

Dream on, 2016, computertekening

x-2016_dream-on_ct

Wit in de nacht

diep in de nacht
het bouwland knalt
het wit wit

strakke borst
pas op
ze smijten strepen
je valt op, witte

witvlekkie knipoogt
spuugt speeksel
kijkt niet rondom

zijn nachtlichaam
bleekt alle windsels
lijkt cocon

in het achtste jaar
van zijn lot
blijft hij bleek

de lange schrik
verkort de nacht
muurijzers breken

het ingeklonken lijf
van gebarsten melk
heeft niets te klagen
wit is het wit

Notitie

Hondenweer, 2016, computertekening

x-2016_hondenweer_ct

Schimmig

Aan de oppervlakte van mijn herinnering drijft iets van de gouden
glans, die op het water ligt wanneer de laatste zonnestralen erop
schijnen. Ik zie mij als het meer dat ik heb bedacht en wat ik in
dat meer zie ben ik zelf. Ik weet niet hoe ik dat beeld of symbool
moet uitleggen. Wel weet ik dat het ergens met mijn grootvader,
moeders kant, te maken heeft. Dat voel ik zo.
Misschien hoort het denken van zoiets wel bij de kwalijke dingen
van het denken.
Wie met zijn verstand denkt is verstrooid, wie met zijn
gevoel denkt slaapt, wie met zijn wil denkt is dood, las ik een keer.
Ik denk alleen met mijn verbeelding, dus dat zit vast goed.
Hoewel mijn grootvader in hetzelfde jaar stierf dat ik werd geboren,
heb ik toch een beeld van hem. Hij komt regelmatig rondspoken,
meestal zie ik alleen zijn kale hoofd. Dat zal ook wel met dat denken
te maken hebben. Heel enkel is hij slechts een schimmige schaduw of
een donkerbruine weerkaatsing in het water waaruit algen opstijgen.
Als ik dan stil sta en kijk, gaat het water als vanzelf rimpelen en omdat
ik dan ga nadenken trekt de zon zich snel terug.
Zo gaat dat.
De natuur heeft zo zijn eigen eigenaardigheden.
Van alles wat gezegd of gezien wordt, blijft slechts de donkere nacht
over, vol van de dode glans van de meren in een kale, vloeiende, natte
en sinistere vlakte zonder wilde eenden.
Dit heb ik zo beschreven, maar niet gezegd, op 23 januari 2011.
Ik kwam het weer tegen.
Het regent nu. Het is hondenweer.

Tunnel

Jongeman (denkend aan Vincent van Gogh), 2016, schets

2016_jongeman-vg_s

Overbelichte tijd

Even leek het leven uitzichtloos, daarna kwam de wisselvalligheid.
Hij kwam dan ook geen enkel onbeschadigd persoon tegen, het
was alsof hij een leedmagneet in de broekzak had.
Af en toe raasde de horzel door de tunnels van zijn menselijk vlees.
Het erge was dat hij het zelf deed. Hij zat tot aan de oksels vol
oude scherven. Vond dat herkenbaar prettig. Ondertussen tikte de
klok meedogenloos door. Zo kan je nooit oud worden.
Gelukkig werd het leed later altijd gevolgd door een schonkige
bron van verwondering. Verborgen engelen roerden in de taaie,
verschrikkelijke brei en voeden gelijk zijn mateloze oog.
Hij zag het gele kussen weer op het bed liggen. Die lichte bode
bracht hem weer over de donkere drempel. Aan de andere kant
heerste het getij van de vrije geest. Het maakte van de verrader
een redder.
Zijn horizon was zo groot als het avondrood, hij kreeg er spontaan
kippenvel van. Waarom zou ik in de modderpoel gaan liggen als
deze prachtige tempel mij roept, was zijn gevoel.
En zo werd hij door een wellustige wolk vurig verrast.
Oosterse geuren deden de Franse keuken snel vergeten.
Zijn hart jaagde en kuste alle lachende kraaien (daar moet je
sterke lippen voor hebben).
Een warm moederhart keek achter een sleutelgat en liet zijn
lichaam branden. Zijn zoete adem vloog in haar neusvleugels.
Vanuit het vriespunt ging het nu vuurwaarts. Zijn vruchtbare
ogen bouwden een graf voor al het boze. Het gif spoelde niet
meer weg, alles was al uitgezaaid en kiemde.
Een dodelijk schot volgde.