Oneindig

Puberziel, 2016, schets

2016_s_puberziel

Bijna klaar

Ik zei het je al, mijn vriend, de hemel heeft een dak en een wand.
De hemel is hoog, het dak is laag, de wand is wankel.
En de vloer is voor de voeten, het is een voetenvloer.
Mijn voeten kussen bij iedere stap de grond, voeten omarmen nooit
een muur.
Vriend, toen je nog een ongelukkig, papieren kind was kon je hemellicht
worden van je voeten. Ze zouden je naar iets brengen waar je je wel
thuis voelde. Je was nog te klein om beter te weten.
De huid van je ouders was verdacht. Zware schaduwen in de slaap
maakten je vroeg wakker. Misschien te vroeg. Je werd vijandig.
Nu is de slaap ouder en je zegt Ich bin fertig. In die Duitse slaap is
een sneetje schaduw als een schijfje lijf.
Ik wendt mij van je af, schaam me niet. Tenminste niet meer.
Nu ik op de rand van de hemel zit zie ik dat je schaduw al platzak
is en ik voel me schatrijk, ver weg van jou.
Straks ben ik de huisvriend van het oneindige.

Afstand

State, 2016, boek 114, pagina 30

2016_state_b114_p30

Fase

Langs een zwerende muur, in een breiwerk van grijze wolken, liep
ze naar een veld vol afval. Men wou haar steeds voorbijgaan, alsof
men haar snel wou vergeten, maar ze hield de mensen tegen met
gemompel en gestrompel.
Heldere gedachten liggen op strenge tafels, dat is bekend. Iedere
verkeerde gerstkorrel in de keel maakt dat je dood kan gaan door
je verslikkend te verstikken.
Beter kun je in de lijm van koppigheid voelen dat de taal geen ge-
heim kent. Men rommelt maar wat aan in het algemeen of is overal
tegen.
Zij wilde niet zwijgen tussen de vodden, dat was zo zonde en bovendien
een doodlopende weg. We noemden haar hardnekkig, maar haar
onbuigzaamheid zou haar uiteindelijk redden.
Zelfs al is het eerste inzicht ellendig, het verminderende licht zal snel
ontploffen en dan sta je moedernaakt op de schaal van oude troost.
Het leven hervindt zich. Steeds opnieuw.

Traag

Het gekapte bos, 1998, tekening, 65 x 80 cm

1998_het gekapte bos_65x80

Rondom de eik

Als kind haalde zij een keer een grap uit in het nabijgelegen bos.
Na een forse regenbui was ze naar een mierenhoop in aanbouw
gegaan en had met een stok riviertjes naar de nieuwe mierenford
aangelegd. De beestjes waren druk in de weer om hun onderkomen
op te bouwen. Elke mier groef een korreltje donkere aarde voor het
nest en gooide het met zijn bek op de juiste plaats. De vele kleine
korreltjes stapelden zich snel op tot een kleine ommuring. Geweldig!
Ze keken daarbij min of meer tevreden.
Toen kwamen daar ineens die plotselinge rivieren de boel veranderen
en verzieken, waarna de tot dat moment dappere mieren plotseling
heel egocentrisch en laf werden: binnen een seconde gingen ze er
stuk voor stuk snel vandoor.
Later, weer thuis, vertelde het kind haar belevenis aan haar moeder.
Die schrok. Zij wist dat die kleine mieren nu wraak zouden gaan
nemen door het fundament onder het huis aan te vallen. Binnen
een jaar zou alles scheef zakken. Het jaar daarop ging het huis dan
plat…
Uiteindelijk ging het hele verhaal niet door.
Een wijze mier vond een andere, nog mooiere plek in het grote bos.
Daar groeide de kolonie uit tot ongekende hoogten. Zij hadden nu
geleerd voortaan niet op lage plekken te bouwen.
Een goede kampeerder weet dat allang.
Mieren denken kennelijk traag.

Leven

Bladerbad, 2016, boek 114, pagina 60

2016_b114_p60_bladerbad

Goede draai

Zijn leven begon dit jaar veel belovend met een uitroepteken.
Hij was geen vallende ster.
Iedere avond leek de nachtelijke hemel op een huilerige ballade.
Je zou er melancholiek van kunnen worden als je dat in je had,
(dan lijkt ieder hondengeblaf op een gebarsten viool).
Verdriet moet je niet zoveel ruimte geven was zijn devies. Laat het
niet te dichtbij komen, het geeft je alleen maar een naar gevoel van
duizend meter bladeren op je ziel.
Hij mompelde veel in hemzelf.
Op straat floot hij onbewust.
Soms zong hij zacht een liedje.
Het rare bij hem was dat hij bij harde wind in de rug altijd scheve
gedachten kreeg. Dan praatte hij over de dood als hij leven bedoelde.
Hij gooide alles door elkaar en leek daarbij nog het meest op een
nare, blazende kat. Geen aangenaam gezelschap.
Pas als hij dacht ik ben niet van hier werd hij weer gewoon.
Dan trilde hij zich terug en voelde de blijdschap van het opnieuw
geboren zijn. Alle bladeren waren totaal weggewaaid.

Voordat er een nieuw dal kwam schilderde hij alle boomstammen
rondom zijn huis rood. Grote actie! Dat zou de natuur leren!
De maan zou ’s nachts, boven zijn piepklein huis, alle grenzen weg
laten rollen als kleedjes voor de deur. Je moest even voorbereid zijn,
maar dan had je zomaar een mooi nieuw leven. Geen enkele zwarte
vlam zou nog langs je raam willen lekken.
In die nieuwe tederheid was het goed wonen. Het wankelend leven
bleef waar het hoorde: ver weg!

Café

Hemelvaart, 2016, boek 115, pagina 51

2016_b115_p51_hemelvaart

Richting

Een broodmager mannetje met meer vel dan lijf, mankte wild over
het podium. Zijn kleermaker was bepaald niet rijk geworden, hij
droeg alleen een afzakkende, slobber onderbroek.
Hij was een goeie zanger, een matige gitarist.
De geluiden die hij voortbracht waren erg geschikt voor deze plek,
een diep donkerbruin café (waar de tafeltjes nog met donker leer
zijn bekleed en de vele drankringen nooit meer weg willen).
Men luisterde aandachtig, met het glas achteloos los in de hand.
De klanken, nu en dan fluisterend, lagen buiten het bereik van
het normale, waren extreem doordringend, bloedzuiver. Door de
bezwerende ritmes was je bang dat de zanger zijn lichaam zou
breken.
Ik begreep er niks van wat hij voordroeg, maar wist dat poëzie
hier aan het woord was. Het kwam zeker verdacht dichtbij deze
kunstvorm. Het raakte me, dus was het goed. Het bevredigde mijn
intuïtie totaal.
Zijn gezicht, zijn non-verbale gebaren lieten weten dat er ook iets
expressiefs in de woorden lag, er werd inhoudelijks vast iets moois
gezegd.
Ik vond hem virtuoos en klapte fanatiek na iedere strofe.
En ik was niet de enige die zo enthousiast was.
Hij zong:
Mama, o mama! Iedereen moet vroeg of laat sterven.
En voor mij is het leven op deze manier niet draaglijk meer….
Het hele café vervolgde aanvullend in koor:
Sterf je vandaag
Dan krijg je een gouden kist
Sterf je morgen
Dan krijg je een zilveren
Sterf je overmorgen
Dan krijg je een dè-hen-nen-houten kist
Met een dè-hen-nen-houten deksel…..

Machtig mooi.

Leven

NP (Not Personal), 2016, boek 115, pagina 1

2016_b115_p1_NP_k

Lijnen

Leo dacht in lijnen
zag dat alles werd geweven
aan elkaar kleefde
alles leefde

zachte overlap

elkaar kruisen
in elkaar huisen
alles in raster
elkaar betasten
tot het paste

levende natuur

Leo dacht in lijnen
zag dat alles wat leefde
elkaar kruiste
elkaar betastte

klare klutspot

hij zag als eerste
hoe alles barstte

Sjamaan

Nieuwe inkeer, 2016, boek 115, pagina 11

2016_b115_p11_nw inkeer_k

Laatste jaar

Oude emoties verplaatsen zich gemakkelijk van het ene naar het
andere. Ooit, toen en in de toekomst. Gedachten schieten heen
en weer. Kinderjaren schreeuwen meestal het luidst.
Zijn nadenkkop is vaak complex: de diepe kreet uit de eerste vijf
jaar en de lofrede van het talent later. Het samensmelten van die
twee is onmogelijk en moet ook niet.
Het levert wel mooie beelden op.
Gelijke emotie brengt meestal niets, dan is er geen noodzaak, stroom.
Over oude windstoten wordt vaak geklaagd, maar ik kies voor de
opwinding waarin je dan wordt gebracht. De gebruikelijke woorden
mogen diep zuchten. Iedere storm laat zijn eigen vruchten achter..
Aardse golven gooien van alles op het strand voor de paradijsjutter.
Laat gerust de lamp uit als het donker wordt. Heimelijke sterren
zullen je verlichten waar woorden je hebben afgemat.
Deze man met de vele gezichten wordt door niemand miskend en
is niet bang voor vallende gaten.
Hij is een sympathieke ratelkous, een toevallige sjamaan.

Praatjes

Het raam schaart, 2016 boek 115, pagina 40

2016_het raam schaart_b114_p40k

Winterstil

IJle rookpluimen zijn er nu in de winterlucht.
De vrijheid lijkt koud. Het liefst zou hij nu voor altijd verdwijnen.
Ver weg. Onbekende, warme oorden zoeken en vinden. Een andere
taal spreken. Weg van hier.
De besneeuwde straat ligt er wat verloren bij.
Ergens blaft een hond.
Altijd die aanwezige hond.
Zo nu en dan komen er passanten langs zijn huis. Ze letten niet op.
De rug is te krom. De wind snijdt gemeen.
Niemand spreekt. Niemand antwoord, het is stil. Winterstil.
Ergens voelde hij zich doorzichtig. Kwetsbaar. De omver getrokken
muur lag er nog wat brokkelig bij. Zijn ogen, te moe om te huilen,
staren naar de kim. In de verte kon je de muzen horen zingen. Alles
komt goed. Neem nu nog geen afscheid. Het is nog te vroeg. Luidt
klapwiekend laat een haan een nieuw leven zien.
Ineens herkent hij genot.
Al is de vreugdepaal armzalig, het plezier om te leven is gelukkig
altijd herkenbaar aanwezig. Zo moet het zijn. Zo doen we het al
eeuwen.
Ineens moest hij enorm plassen. Een ongekende drang liet zijn blaas
bijna knappen. Het toilet werd nauwelijks, op het nippertje, gehaald.
De opluchting is groot. De adem heeft weer lucht.
Waar gaat deze januari heen?
De open stad lonkt met haar scherpe klauwen.
Pas op je struikelt zo over dode lucht als je praatjes hebt.
Doe je raam maar snel dicht.

IJsje

Fear in a new setting, 2000, tekening, A4

2000_fear in a new settig_k

Zenuwlijder

Soms is het noodzakelijk verplicht je te schamen voor je eigen volk.
Soms volstaat schaamte voor één enkel persoon ook.
Met wat orde en vrede verdien je daarna hopelijk weer wat vrijheid.
Als de lucht haar hand naar je uitsteekt wordt verwacht dat je daar
op ingaat en die hand stevig vastgrijpt. Dat moment is vaak erg
dun, je ziet het zomaar over het hoofd en dan is het gelijk te laat.
Ook de brug van het gesprek komt dan niet op gang.
Maar zie: overal kleurt het veld vol papavers. Die rode bloei past
mooi bij je opgewonden wangen. Met nieuwe sikkels loop je naar
het nieuwe graan. Het kan je niet schelen of alles genoeg gerijpt is.
Zelfs het onkruid gaat eraan.
Je jonge lippen gaan vaneen na de schemer, ze zoeken en vinden
andere jonge lippen. Je kijkt voorbij alle verlatenheid.
Je bent gelukkig en dat mag iedereen weten.
Pas toen je de diepte van je droom kon peilen, met behoud van alle
mooie woorden, kwam het trage uur terug.
Toen nam je een zacht ijsje.
Ice Cream, You Scream.

Geesten

das Arschlog, 2010, tekening, A4

2010_das Arschlog_k

Hoe kon hij het weten?

Een gelijkgezinde geest, je weet wel: altijd die andere, had het  in
de gaten. Het was waar van die persoonsverwisseling, het schijnt
te bestaan als een prettig, heftig schokje…
De geest was er. Terug van weggeweest. Dikker, kaler, ouder, boos,
dus ergens onherkenbaar. Het rare was dat ik toch zag dat het de
zelfde van voorheen was. Hij deed net alsof hij in rook was opgegaan,
maar vergat dat zijn stem en blik nog hetzelfde waren.
Zo viel hij toch door de mand. Iets wat geesten liever niet doen (dat
hebben ze dan weer met de gewone mensen gemeen).
Ik zag hem schijnen in een donkere plas op de markt. Hij wachtte
met spanning af hoe ik zou reageren op zijn lichtverschijnsel.
Toen ik niet gewenst reageerde liep hij me achterna en duwde me een
slordig geschreven briefje in de hand.
Ik las: Men wacht niet tot men hoort, maar slechts tot men ontwaart.
Nu schrok ik wel. Hoe kon hij dat weten? Gister had ik diezelfde zin
nog boos uitgesproken tegen een vriendin die niet wou luisteren.
Geesten verdubbelen alles, dat is bekend. Klootzakken!
Ze zijn nooit origineel. Kunnen ze niet, de stumpers.