Kunst

Expositie, 2016, boek 114, pagina 51

2016_b114_p51_expositie_k

Witte wanden

Natuurlijk zijn de wanden wit. Ze kijken en zien me in eerste instantie
niet, ze zijn loos.
Intussen sta ik helemaal open, het werd tijd, mijn zoeklicht is uit.
Deze ruimte heeft een wens. Ik glimlach nu al en zal de kamer vullen
met fris werk. Ik ben mijn eigen anekdote voorbij. Het lege museum
is volop gevuld. Men zal verbaasd kijken naar die stroom. De muren
zullen blij zijn. Het onophoudelijk zwijgen is niet langer stil.
Schilderijen op een witte muur heet expositie.
In mijn hoofd wil alles verbaasd zijn, nog nooit zag ik alles zo. Ik
vond alles terug omdat ik luisterde waarvan ik hield, werd mijn eigen
mededeling. Het dichtgevroren raam ontdooide, gaf zicht. Het idee
werd geboren. Met mijn adem kon ik bloemen breken.
Ik houd van die natuur en van de witte wanden.
Er is zoveel waars dat het kunst is.

Dol

Doorbraak, 2016, boek 114, pagina 19

2016_doorbraak_b114_p19k

Verlangen

De woede van de afgesloten ruimte was groot, ze stond op barsten.
Een wand sloot af en moest heropend, dat was duidelijk. Woede
gaat nooit vrijuit, als de ruimte blauw is blaken de wanden. Daar
doet de winterschilder niets aan, hij is te lui.
Omdat wanhoop bij weinig hoort besloot hij te gaan slopen.
Alleen zo kon het schoonste van de wereld ontstaan. De huivering
wenkte en weekte zich los van de werkelijkheid. In de nieuwe
waan ontstond de ruimere ruimte, het nieuwe licht. Waarheid en
bedrog verdwenen met een grijns, maakten plaats voor een korte
knipoog. Schoonheid was geboren.
Opnieuw konden tafels stoeien met de stoelen, men kon de hazen-
sprongen voelen. Een maan lichtte bij. Feestende hoeden wandelden,
bomen huilden van blijdschap. Ik moest me inhouden om niet dronken
te worden van geluk. Een oud lied klonk.
Dat lukte. Alle zintuigen werkten mee. Ik moest mij haasten om niet
alle duizend stukjes te verliezen. De smekende kreet van verlangen
werd gehoord.
Toen werd ik wakker. Het oude huis wist van niets.

Lied

Open venster, 2016, boek 114, pagina 20

2016_open venster_b114_p20k

Ochtendgebeuren

Vandaag zag ik het ochtendgloren. Zij is niet van de nacht, zij duwt
het donker weg en zo wordt de nacht dag. Nu al weet ik dat het
morgen weer zal gebeuren. Het gloren houdt van herhaling.
Ik zag het licht op de gebloemde gordijnen, dat is altijd zo mooi, zo
zacht. Onbekend licht verlicht de kamer compleet. Later zal het
genadeloos fel zijn. De lelies op het behang lijken met een penseel
te zijn getekend. Scherper kan het niet.
Ik verlang naar een muziekje, terwijl je de natuur hoort.
Mijn droom is woordeloos stil, ik kan me niets herinneren tot mijn
grote spijt. Ik houd van dromen, droom meestal mooi. Dromen zijn
als drijvende wolken boven het tumult. Zonder het te beseffen hebben
ze een kort leven bij het wakker worden, terwijl de droom op zich
juist rekbare tijd is. Tegen de avond als  het venster zich sluit  is
alles weer bij het oude, alsof er geen dag is geweest.
Het donkerste moment is allang voorbij, het is verdwenen als wilde
ganzen in de lucht. Gak gak met gemak. Het leven is elegant.
De steekjes van de geborduurde lap lichten steeds lichter op.
Er wordt geschreven over geluidloze emoties. Ze dompelen onder bij
overbelichting. Woorden verbleken, zijn niet te vangen. Er is hoop.
Hoop is het enige wat onbedorven is. Hoop kent geen klaagzang.
Hoop is niet eens een drijvende wolk. Hoop is alles wat nu niet is.
Je zou er haast van gaan neuriën, maar wie luistert er?

Lelie

3 Fasen, 3 vazen, 2016, boek 114, pagina 48

2016_b114_p48_3 fasen_k

Vriendschap

Dit jaar heb ik drie potten witte lelies gezaaid. Die potten had ik in
mijn vorige stad gevonden, ze waren vanbinnen en vanbuiten volledig
bedekt met weelderig mos en al zeker dertig jaar oud. Heel fraai.
Nu stopte ik er zwarte aarde in, gaf de zaadjes bronwater, maar het
wou niet voldoende kiemen. Groei en bloei was teleurstellend.
Tot mijn verbazing kwamen er eerst bloemen op, daarna pas de stelen.
Heel vreemd. Normaal zijn de lelies wit, maar bovenaan het bloemblad
kleurde het een beetje rood. Ik probeerde het er nog voorzichtig af te
schrapen maar dat mislukte. Pas toen ik sierlijk rechtop zei werd de
lelie een echte lelie (sidderend).
Soms moet je bloemen vriendelijk of gebiedend toespreken om een
beter resultaat te krijgen. Ik kreeg bijna zin om een gedicht te maken,
maar de tijd en mijn tegenwil hielden me tegen.
Later op de dag kreeg ik bezoek van een vriend. Toen ik even niet oplette
lagen de bloemen ineens in de handen van die vriend, hij keek heel blij.
We kunnen tevreden zijn met deze bloemen, orakelde hij, we hoeven nu
niets meer te kopen.
Daarna rende hij weg, was geen vriend meer.
Ik hoorde dat hij de bloemen thuis was gaan bakken, het scheen een
goed recept tegen veel ziektes te zijn. Oud volksmedicijn. Persoonlijk
geloof ik er niets van. Bloemen in olie bakken is wreed, je moet in de
natuur warmte aan de zon overlaten. Het olie is vals.
Laat ik het er verder maar niet over hebben.
Wat kan ik nog zeggen?
Ik heb zijn brieven de week erop verbrand.

Einde

I told you so, 2016, boek 114, pagina 18

2016_I told you_b114_p18k

Leeg

Ze hadden beide last van netheid na de plundering. De overgang was
te groot. Het gemurmel van de zonnestralen, als een voortdurend
parfum, kwam hard aan.
Ooit hadden ze elkaar ontmoet  om elkaar weer te vergeten als
stromend water, terwijl ze ook elkaars vlam waren. Mensen hebben
diep gekoesterde meeldraden van een soort inkt, die de leegte van
een mens laat rondspoken. In plaats van elkaar te omarmen, maakten
ze elkaar juist armer. Aan uitgemergeld vuur kun je je niet warmen.
Ze rilden kort bij ieder uitgesproken woord.
Vroeger leenden ze elkaar ieder woord. Het was een zoektocht naar
de andere ik. Verfijnt en soms angstaanjagend goten zij hun zinnen
in bloed en vlees.
En nu zingt het as op deze vastgestelde dag. Ik had het nog zo gezegd.
Ze wilden niet luisteren.

Ritme

Vinger aan de pols, 2016, boek 114, pagina 41

2016_b114_p41_vinger a d pols_k

Vlek of klop

De tijd is een soort vieze vlek, die best een gezicht kan zijn.
Zorg dat je tussen het vlakgum zit, dan kan je niks gebeuren.
Zorg ook dat je vette ogen goed open staan, aan vage ogen heb
je niets, die wonen bij voorkeur in slaperige woningen (dat vinden
ze lollig).
In het teken van de vlek voel ik de kloppende pols.
Die mag niet vervagen of te veel versnellen. Dat geeft verwarring
en in het ergste geval zelfs een zekere dood. Op verwarring door
breien brengt meestal weinig goeds, sla liever af en denk in een
andere richting door.
Zo kan je de aarde verschuiven met een beetje wil.
Sommige mensen blijven wonen in het hersenwerk van de vlek.
Ik heb daar niets mee, ik val dan stil. Mijn raderen draaien anders.
Mijn ooit gesmaakte herinneringen zorgen er voor dat er geen
vlek komt. Laat staan stof. Geen tijd voor!
Een jaar geleden had de vlek mij toch te pakken en werd ik een klein
dier, blies mezelf dik op in doodsnood. Er werd gesleuteld en gedraaid.
Een herstart klapte me weer in het goede ritme.
Ik was weer samengevat. Pufte nog wat maanden na.
Nu ken ik mijn plaats in het vechtende nu.

Stad

Hollands landschap, 2016, boek 114, pagina 38

2016_Holland landschap_b114_p38k

De dag begint

Hij is door de taal warm gewreven en noemt zich kaaskop.
Hij leeft hier, die losbol met zijn haaruitval, hij is man. De stinkende
stad is zijn gelukkig gebied, de dampkring is smal en klein. Het is
een stad die hem heelhuids opnam als een moeder met vele kinderen.
Rondom het maagdelijk plein, het is nog vroeg, verzamelen de voer
vogels zich. De wereldhandel en de wereldmacht doen hun mond al
wijd open, terwijl hij nog ligt te geeuwen. Hij is een mens. Een mens
is iets wat nog beginnen moet voordat de fantasie vastgroeit.
Maar wacht!
Dan is er koffie!
Dan komt het leven vanzelf spreken. Hij wast zich niet, dan verlies je
je leven. Zijn bezorgde lichaam is sinds mensenheugenis niet meer
gewassen. Zijn huid heeft de kleuren van een onsterfelijke roos.
Hoor!
Wie, wat?
De natuur toont haar kunsten. Het gaat regenen. Pettenweer.
Hij heeft honger, smeert uit enthousiasme bijna de kaas op de bril.
Hela, hola – zingt hij  en – rooster je bibberend kruis, Kees is altijd
thuis! Hij glimlacht erbij. Het zou verstandiger zijn als hij wat rustiger
de dag zou beginnen. Soms is het beter in gedachten een tafel kapot
te slaan.
De muffe gordijnen zijn open getrokken.
De dag lokt.
Kees begroet de meute.

Loper

Strada (weg), 2016, boek 114, pagina 45

2016_b114_p45_strada_k

Wandelaar

Luie geesten hebben het niet op hem begrepen, hij lijkt te snel van
begrip. Ik denk juist dat het zijn traagheid is die hem bedwelmt.
Het lijkt er op dat hij de wereld wil uitlopen. Hij denkt dat dat kan,
hij weet nog niet dat achter iedere horizon altijd een nieuwe horizon
is verborgen. Kom het maar tegen!
Hij heeft de traagheid van een weemoedige pottenbakker, die steeds
zijn dolzinnig gezicht boven de draaiende schijf hangt, om vervolgens
met zijn strakgespannen vette buik de kruik af te ronden, steeds op-
nieuw.
Terug naar de wandelaar.
Waanzin kruist vaak zijn pad, zo zag hij een flinke verzameling gekken.
Wat er in die wereld aan elkaar kon kleven kleefde, mooier kon het niet.
Deze uitgebreide verzameling verdwaasden stonden model voor het
gedrag van de wijzen, volgen hem. Dat is mogelijk.
Ergens bleef hij steeds dicht bij huis. Hij riep niet in de woestijn maar
op straat. Rondom was altijd van alles, maar niets op zijn plaats, dus
van alles nog te weinig of juist te veel.
Toch schaamde hij zich niet.
Hij was wandelaar.

Kunstenaar

Toeschouwer, 2010, tekening, A4

2010_toeschouwer_A4k

Zo zo, zodra

Als iets voorbij is is het voorbij en min of meer tijdloos.
Terwijl je nog op weg was ging het voorbij zonder te stoppen.
Een moment kijkt niet om, stuurt geen post. Ieder moment
kent zijn eigen tijd. Dat is genoeg.
Vele momenten blijven wazig, ongrijpbaar, maar daartegenover
staan de heldere ogenblikken. Die blijven altijd bij je.
Een helder ogenblik kan een schilderij zijn. Dan spreek je van een
topwerk, iets wat sporadisch voorkomt. Het meeste werk wat je
maakt is gemiddeld en varieert vaak op vorig werk. Meestal zit je
opgesloten in je eigen grenzen. Pas als je het gaspedaal diep in
durft te drukken en niet meer in de achteruitkijkspiegel kijkt, is er
kans op zo’n mooi helder moment.
Voor een schilder die zo bezig is naar het zoeken naar onwaarheid
en beweging ligt het wrede lot op de loer. Voor je weet ben je snel
vastgepind omdat je nergens bij hoort. Je bevriest in je eigen laag.
Te vroeg erkent worden is nooit goed voor een kunstenaar, dat is
een soort miskenning. Bovendien moet je de weelde maar kunnen
dragen.
Ondertussen moet je gewoon doorgaan om af en toe boven jezelf
te kunnen uitstijgen. Je moet het raadsel liever vergroten dan ver-
kleinen. Zo zijn overschilderingen, transparant of dekkend, altijd per
definitie goed en nooit te veel of jammer.
De ongrijpbaarheid zoeken is niet ziek, maar een mooie opdracht,
waarbij ernst en humor even belangrijk zijn.
Nooit weet je als beschouwer wat je ziet, of er nog een laag achter
de oppervlakte zit.
De kunstenaar speelt of is serieus. Ieder werk lijkt opnieuw een
duif die op bevel van de maker uit een hoge hoed fladdert.
Moeiteloos ontstaat door veel moeite.

Schrijver

Dagdief, 2014, tekening, A4

2014_dagdief_k

Proces

Hij had het akelig vertrouwen mooi uitgelegd. Kon goed schrijven.
Dat kon omdat hij beschikte over waardevaste wilskracht.
De mensen rilden bij zijn verklanking van zijn walmend hart.
Zijn hondstrouwe mogelijkheden leken nog niet uitgeput, zelfs
niet in de huidige monocultuur. Hij leerde zijn hulpkrachten op
tijd te zwijgen, zodat zijn zonnestralen meer effect hadden.
Vleugjes geduld maakten vrolijke dansjes en spoelden tenslotte
van zijn dij. Omdat je nu eenmaal nooit zeker kan zijn van de
mensen om je heen kun je maar beter zeker van jezelf zijn, was
hem op het lijf geschreven. Je kon het er niet meer afboenen.
Al hebben ze honderd keer gezegd dat ze van je houden, je
kunt er toch niet echt op rekenen.
Daarom maken we misschien ook afspraken, tekenen we wilde
contracten, sluiten we huwelijken. En als het dan toch mis gaat
ligt het nooit aan jou. Ik heb geen fout begaan, ik heb het goed
begrepen, jij niet. Die houding.
Ik dwaal af.
Toch was hij geen bitterman. Met vreugde getuigde hij zelfs een
soort waarheid:
Niets blijft ons bespaard. Alles wordt ons afgenomen.
Nergens is een veilig plekje. Iedereen is gek.
Breng daar maar eens iets tegen in.
Veel succes had zijn schrijverij trouwens niet. De laatste keer
dat hij iemand aan het huilen kreeg was niet met een gedicht,
maar met een scherp gerecht. Te veel hete kerrie! Na twee happen
stroomden de tranen al over de rode wangen.
Tussen twee happen door pufte het slachtoffer: dit smaakt naar
vers gestolen waar.
Hij bedoelde gesmolten waar.
Een grauwe dagdief had het woord gestolen.
Hij was dyslectisch en handelde in beperkte woorden.