Drijfijs

Tiktijd, 2015, boek 113, pagina 50

2015_tiktijd_b113_p50_k

Tijdgeest

De weelde van de koele razernij drijven bedachtzame mensen
dichter bij elkaar. Zij toosten op de harde macht. Eigenlijk
is hier sprake van gespeelde emotie. Het rondvliegend
spektakel van dialoog doet heel wat stof opwaaien.
Tot ver in de portiek vechten ze hun schaduwgevechten uit.
Het publiek kijkt toe, sensatie vermeerdert zich.
Het grote vlinderlikken is begonnen.
Men gunt elkaar het licht niet in de ogen. Op zijn hoogst
mag er weinig licht zijn, alleen als het niet anders kan.
Als dobbelstenen in de duisternis worden plannen steeds ver-
schoven of omgegooid. Men is er druk mee bezig zonder om
te kijken.
Sommigen vergelijken een bepaald persoon met een van
insecten bezeten sneeuwvlokje, die op alle wanden van de
koude wereld nieuwe Eskimo’s weigert en vervloekt. Angst!
Dat is niet erg fraai, wel vermakelijk. De persoon heeft het er
misschien ook wel naar gemaakt, hij had zijn grenzen al eerder
moeten weten.
Nu is het zo dat alles er van binnen anders uitziet dan van buiten.
Het doornen doolhof van de regering is daar een voorbeeld van.
Zij lopen tegen beter weten in nog met gemak op drijfijs. Waar
een ander kruipend op uitglijdt, verdraaien zij alles desnoods met
Gods hand en vooral met kinderlijk gemak. Zo dicteren zij wil en
vaderlandse wet.
De licht bevonden schapen laten heel het land branden.
Zij kunnen en willen niet anders.
Zij leggen uit dat ze vuurvaste handen hebben.
Zij kunnen mist in wijn veranderen.
Morgen is er weer een dag.

Hand

Verdampte liefde, 2005, tekening, A4

2005_verdampte liefde

Even warm leven

Het is de aarde die drijft en rolt door de mensen.
Het is de weg die rolt onder het verkeer.
Het zijn de woorden die de hersens maken.

De mens is een kermis, compleet vol vibrerend kabaal.
De meute en de massa loopt graag in het badende licht van de
kleurige schijnwerpers. Het elektronisch kapitaal doet de rest.
Zelfs de mensen van hoger niveau verliezen even hun hoofd en
kopen onverwacht de zachtste kaneelstok.
Ze worden snel verliefd op de roes. Denken niet. Dan te denken
dan te doen ketst in de ruimte. Zo doen mensen.
Een te gekke conversatie volgt: die kletst die zwetst. Je kan het
stadse geneuzel dwars door een dikke deur horen. De nieuwe
bezetters rekken zich loom en wellustig uit, ze maken van ieder
plein een slordige stapelplaats.
De successievelijke kluwen van het reële krijgt een zwaar toeval.
Draag meer vuur aan!
Draag meer water aan!
We zullen branden, we zullen verdrinken!

Dit schreef mijn onverbiddelijke hand in 2005.
De hand, die zich even dronken aan de wereldrand verdrong.
(De andere hand bleef rustig op de rug)

Lastig

KLetsmajoor, 2013, boek 109, pagina 40

2013_b109_p40_kletsmajoor_k
Binnenblauw

Hij kon er werkelijk niets aan doen, de schaamte kwam vanzelf.
Meteen kwam ook het schuldgevoel opzetten als een extra, ongenode gast.
Even dacht hij nog dat  die schaamte ook nog eens zichtbaar zou zijn, als
een bultige hoofdzwelling (alsof de hoogrode zielkleur nog niet genoeg was).
Onbewust zette hij zijn kraag van zijn donkere jas hoog om zijn hoofd te
verbergen. Opgeslagen kragen werken als schuttingen bij een stille tuin.
Vreemd genoeg schaduwde hij feitelijk zichzelf, want er was niemand in de
straat. Een hol en leeg gebaar dus. Dit vroeg om een ommekeer!
Hij draaide zich om, zag nog steeds niemand. Snel deed hij al zijn kleren uit
en rookte een klein sigaretje (om zichzelf een juiste houding te geven).
Zijn voortdurend schommelend hoofd was eigenlijk meer een lastige tik, een
extreme, bizarre gewoonte. Het snel blozen volgde meestal gelijk daarna.
En als de schaamte weer gezakt was of zelfs verdwenen, zat de emotie nog
lang in zijn lullig lijf, om tenslotte met veel grootspraak en een tas vol ironie
weg te hollen.
Even later:
Nu weten zijn handen weer van elkaar wat ze moeten doen.
Nu is hij een man met een reputatie, die zich aan geen enkele schandpaal
laat nagelen.

Nacht

Nachtwacht, 2013, tekening, A4

2013_nachtwacht_k

De dag wordt nacht

De dag stikt in het onkruid, terwijl het nog maar vroeg in de
morgen is. Zodra zij haar mond open doet en begint te spre-
ken ontstaat een kronkelend kosmos. Mensen zien er daardoor
bleker dan gewoonlijk uit. Natuurlijk contrast.
C. trekt een oude panty over haar hoofd om meer kleur te
krijgen. Het staat haar goed, maar ze kan slecht spreken.
Ze staat in een naamloze, niemendal stilte. Daar hoor je alleen
het boekhoudkundige tikken van de tijd.
Over haar schouders vloeit de rok van God, alsof Hij via een
hemelse spiraal tot over de knie naar beneden daalt. Zijn tentakels
zijn hongerig en komen op plekken waar de zon nooit schijnt. Dat
hoort niet. Dit kan God niet zijn, dit is de nacht.
Iemand wil meer van haar dan zij weet. Kan zij wel zonder
angst dit bos in? Zijn de monsters nog in winterslaap?
In gedachten heeft ze alle tijd. Ze droomt over de rivier die
schuil gaat onder het ijs. Dromen veranderen je woorden in
peluwtjes van mollig mos.
Het stinkt inderdaad nog steeds. Het mos rot onophoudelijk
door. C. houdt haar ogen bedekt met haar handen. Uit schrik
en schaamte. Niets is meer zoals eerst. Het geluk begint te
schilferen. Ze twijfelt aan alles.
Midden in het leven leven, op een onbebouwd terrein van larven,
komen varkens, en hyena’s. Ergens in de verte hoor je nog
een cipres knetterend vlammen. Een stuiptrekkende bliksem
wijst op plaatselijk onweer.
Haar koortsige ogen tasten de zieke diepte verder af.
De nacht zijn de bochels van de dood, zei een naar mens.
Zij wil het niet horen.
In de nevelring van de autolichten ligt haar oogverblindende
achttien karaats levenslot. Er is nog plaats voor een wachtende
evennaaste.

Als de dood je even kamt zingt het riet even niet meer.
De nacht, iemand anders ook, verheugt zich alvast op later.

Ego

Boom van alle tijd, 1996, tekening, 50 x65 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Onschuldige tijd

Als kind was ik niet, dacht ik.
Ik, die mijn eigen gezicht door en door kende en er ook nog eens
van hield, ik herkende het gezicht van mijn dubbelganger niet.
Dat was op zich opmerkelijk, het gebeurt niet zo vaak dat je je eigen
gelijkenis ineens voorbij ziet komen. Het maakte me bang.
Misschien was het gewoon mijn aangeboren dwarsigheid die de
herkenning belemmerde. Ik vond die ander veel ruwer, mijn lijnen
waren ook eleganter. Toch keek ik in de spiegel, was al vier jaar.
Toen ik ging spreken sprak mijn alter ego als een papegaai. Heel
ergerlijk. Voortaan moest ik twee rollen tegelijk spelen!
Verbaas je niet over deze anekdote, ik heb het allemaal zelf beleefd
en gezien. De gelijkenis tussen mijn aangepaste tweelingbroer en
mij heeft veel bedorven, ik begon mezelf te wantrouwen, wat niet
gezond is, zeker niet op die leeftijd.
Kort daarna kwam de oplossing, ik werd filmacteur. Oefende
allerlei stemmetjes op het toilet (in die tijd nog het meest eigen
plekje). Zo kon ik mij met gemak mijzelf verwisselen en als nieuw
persoon door gaan. Het was wonderlijk en zo echt dat ik er zelf
stevig in geloofde. Zelfs al verscheen dezelfde persoon twee keer
achter elkaar, niets kon mij verwarren omdat mijn oog altijd de lijn
in het midden vasthield om zo de twee helften weer samen te voegen.

En nu ben ik vergeten wat mijn andere ik wou zeggen.
De tijd is om.

Waas

Dark Light, 2003, acryl, 30 x 40 cm

SAMSUNG DIGITAL CAMERA

Slappe poot, slappe noot

Je weet nu wat een schemerlamp doet. Het staat graag stil en rust
op een poot. Je weet nu wat muziek doet. Muziek laat de zon schij-
nen en wil niet dat mensen dood gaan.
Zodoende is het een vreemd gezicht als een lamp muziek probeert
te maken. Dat is niet de bedoeling, daarvoor is hij niet gebouwd.
Ik zag dat het dan fout gaat. De dragende poot werd snel slap, al
deed het zijn uiterste best om een nog nootje uit de teen te persen.
Het werd helemaal niets, alleen maar wat slappe treurigheid.
Een lamp is om te branden. Punt uit. Als een lamp wat anders wil is
een lamp geen lamp meer, dan is het een donkere voddenzee.
Ophouden dus met die ongepaste, geharnaste waan, je kan net zo
goed blijven zoeken waar het waterluik van een wolk is. Onzin. Niet
doen! Het bederft alleen je fantasie, verdooft je voorhoofd, maakt
je juwelen op slag dof.
Stoppen dus met die stoffige gedachten.
Gewoon over wat anders beginnen is de beste remedie, terwijl je je
slechte adem over je laatste zure buurman blaast. Spoedig zal de
overvloed overal roekeloos je hart en hoofd verblijden, omdat jij het
speelgoed gaf.
Mijn gemompelde ogen gaan hierbij stralen als een smidsvuur.
Een mooie, rode waas is prettig warm.

Toneel

Nieuwe ruimte, 2013, boek 108, pagina 65

x.2013_nieuwe ruimte_bk108_p65k

In de wolken

We sleuren hem het toneel op. Hij wil niet, maar schoppen en
tegenspartelen heeft geen enkele zin. Hij heeft geen keus, anders
breken ze hem de broze benen. Zijn gewichtig lichaam is ineens
niets meer dan een smeulend kastje. Het hart lijkt platgeslagen,
de smakeloze nieren zuchten en vrezen verval.
Spreken zul je, we zullen je tong losmaken en je mag ook niet
langer stapvoets denken, daar heeft niemand wat aan. Struikel
eerst nog even over je eigen chaos. Wij vegen die rotzooi straks
wel op. Je weten en beter weten zijn vergeelde foto’s geworden.
Niemand heeft er nog belang bij. Wrok en wraak omarmen elkaar
niet langer. Geef maar toe: je bent in de wolken, al wil je niet.
Je droomt al in kleur terwijl alles zwart-wit is. Geweldig!

Waarom nu nog langer gezwegen, iedereen gunt je een betere ik.
De oude held ligt in scherven, de nieuwe speelt zich een weg, hij
heeft er zin in, is moe van rampen vastklampen.
Kijk, deuren buigen als butlers voor je, openen zich. De eeuwigheid
is nog lang niet uitgeblust. Zelfs in een verloren stukje pauze hoor
je geen enkele snik. Wolken verdwijnen omdat ze tegenspreken.
Dit is toneel! Miljoenen paardenkrachten worden van stal gehaald.
Je lijkt nu het meest op lekkere jus dat uit het verse vlees druipt.
Het voelt allemaal zo gul.
Het lot is op goed geluk positief gevallen.
De vuist is ontspannen, de jaloezie ontgroend.
De hemel heeft zojuist de aarde bereikt.

Sputters

Verbindingen, 1998, tekening, 50 x 65 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Fase

’s Middags gaat ze uit wandelen met haar witte haar.
De hond volgt haar stil. In haar hoofd loopt een gedicht, ze draagt
zichzelf voor. De staart van de hond raakt haar arm.
Dan ziet ze ons en wil terug. Ons stadsgezicht is te klein.
Thuis wil ze voelen hoe het linnen trilt. Ze hoort haar moeders stem.
Onveranderbaar slijt deze dag zijn weg.
De hond jankt zacht, zijn poten schudden. Hij droomt hard op.
Vandaag is het vandaag en toch gaan we vooruit. We leven op een
eiland met alle tijd. Ze staat naast de hond en praat met liefde naar
de dingen. Noemt het spreeksel of sputters.
Eén van haar werken heet Alleen. Het laat een gelukkige tijd zien,
het maakt haar vrij. Niet meer hollen. Alle academie flensjes zijn in
de fles gedaan. Grappige elementen nemen nu de overhand.
Dat het niet in goede aarde viel bij de organisatoren stoort haar niet.
Ze voelt zich juist goed en heel sterk. Onafhankelijk.
Ze voelde zich eindelijk positief alleen.

Stilstand

Luisteren, 2013, boek 109, pagina 87

x.2013_b109_p87_luisteren_k

Sprekend

Iemand: Je bent juichend binnengehaald als een groot talent en
toch ben je niet dankbaar.
Jij: Ja, dat is immers de dood in de pot. Bij schrijvers is dat een
bekend verschijnsel: als het debuut heel goed is, wordt onder de
last daarvan vaak nooit meer iets goeds gemaakt.
Ik heb er ook moeite mee, maar ben er nu overheen. Je moet
jezelf nooit onder druk zetten om iets moois te produceren. Zoeken,
zoeken en nog eens zoeken is genoeg. Jezelf opzoeken is al moeilijk
genoeg. Zoeken naar een manier van doorgaan is ruim voldoende.
Vinden komt pas daarna.
Waar sta ik, wat wil ik?
Steeds duidelijker weet ik wat ik niet wil. Ik wil niet op krakkemikkige
wijze mezelf imiteren. Zodra seriewerk zijn intrede doet kan je er de
donder opzeggen dat de commercie zijn intrede doet. Produceren in
economische zin is ook de dood in pot. Je moet dat altijd bestrijden.
Iemand: Strijden tegen wat?
Jij: tegen jezelf. Ik voer oorlog tegen de serie (jij lacht).
Overigens hangt alles samen met de tijd.
Ondanks het feit dat de schijn tegenspreekt, denk ik dat er vaak
sprake is van stilstand. Veel vaker dan je denkt of wenst.

Natuur

Go Back, 2013, boek 109, pagina 90

x.2013_b109_p90_go back_k

Morgenrood

Dit is helder: het rood, de letters, de boodschap in een wegtrekkend
landschap. Dit is het eerste licht, als de vroege vogel het deksel heeft
opgetild.
Dit is slecht gezien: het vers gelogen landschap stinkt, de voeten
branden nog na. Hier woon je dan al ben je hier niet geboren. Zo
word je een onzichtbaar beeld in schroeiende tranen. Zo komt hier
de zon op en verwarmt ons hoofd, ons huis. De zon komt hier op
om zo ook weer onder te gaan en dan is alles ooit geweest. Er is
iemand langs geweest, die zijn hoofd heeft meegenomen. Een rim-
pelloos spiegelglad landschap bleef achter.
De wereld heeft zich voortgestuwd en is uitgelopen in de rug van de
tijd. Je zou graag in een schommelstoel lang blijven kijken naar de
eindeloze, verre horizon.
De zon wil wel meer licht, maar wordt tenslotte silhouet.
Je stoel is omgevallen.
De persoon is gesprongen, het raam stond open.