Gordijnen

Ochtend, 2016, schets

2016_ochtend_s

Nieuwe dag

Licht moest er komen in het huis en licht kwam er. Licht en hoogte.
Ademruimte. Hij wou een huis waar alles nieuw was. Een huis
zonder herinneringen.
Want wat heb je aan herinneringen? Misschien zijn een paar van
belang. Zijn herinnering liet hem allang in de steek. Hij zou alles
willen vergeten en alleen maar poëzie en nog wat anders willen
schrijven. Het liefst met hersenen die even gevoelig zijn als de
vingers van blinden.
Je kunt jezelf net zo veranderen als de ruimte rondom, was zijn
stelling. Sterker nog: je kunt zelfs zeggen dat niets je meer
interesseert zonder daarbij ongelukkig te zijn.
Dus schreef hij over gelukkige gedachten op gelukkige dagen.

Op het schoolplein voetbalden kinderen in trainingspakken.
Verderop had een ijverige werkster een hoop dorre bladeren in brand
gestoken. De herfst rook lekker. Het knetterde grote regendruppels.
Men ging nog lang niet naar huis. De stad werd steeds bonter, het
weer steeds zonniger.
Om kort te gaan, hij luisterde die dag veel naar muziek.
Hij had een rustgevende plaat van Pink Floyd, waarop je heerlijk
kon insluimeren en wegdromen. Kleine blauwe wolkjes verschenen
vanzelf in de woonkamer. Zachtmoedige dieren nestelden zich
voorzichtig tegen hem aan. Mooie kleuren ontwikkelden zich traag.
Hij was onder de indruk van zichzelf, moest er bijna van huilen.
Amper tien minuten later stortte hij in het voorbijgaan in.
Zomaar.
Tot hier was de lijn getrokken. Je moet nooit verder gaan als de bijna
bocht. Verderop wordt je overal herkend en afgerekend.
Hij voelde zich te klein voor deze grote ruimte.
Deed het licht uit. Sloot de ogen.
Puntjes groen en geel passeerden in een heftige krioel.
Hij voelde zich een in stukken getrokken stotterwoord.
Deed de gordijnen snel weer dicht.

Obsessie

Omkeerman, 2016, schets

2016_omkeerman_s

Andere werkelijkheid

Hij kijkt graag vooruit. Zo krijgt hij hoop en is al het andere snel
geschiedenis. Zijn anders-zijn is een kleine obsessie, een ziekte
om aandacht te krijgen. Zo kan je ook een bril willen, of een been
in het gips. Hij wil verzorgd worden en verlangt ongezond naar een
prothese, maar hij is gezond en normaal en dan moet je het doen
met de dagelijkse saaiheid. Dus keert hij het om en wandelt weg.
Hij vindt daardoor zijn ziekte in de muziek. Hij geeft muzikanten
een spraakgebrek door de grammofoonplaten sneller of langzamer
te draaien. Het achterste voren afdraaien behoort ook tot zijn
favoriete bezigheden. Hij houdt van de nieuwe kracht die het hem
geeft, de mens wordt half mens half machine, een soort opgelapte
perfectie komt naar voren.
Er is geen pathos in deze realiteit. Daar hebben we opera’s voor.
Dit is wel een persoonlijk, klein verhaal. Deze muziek leeft en maakt
elk mens verschillend. Aantrekken of afstoten, daar gaat het om.
Toen ik hem eens vroeg waar alles was begonnen zei hij na een
kleine aarzeling: de slaapkamer, alles begint in de slaapkamer. Daar
is de mens het meest vrij, de slaapkamer als laboratorium voor de
micromuziek voor een nieuwe tijd. De kamer mixt en remixt. Voor
alles is een mogelijke oplossing. Ieder maakt zijn eigen versie of
hoort wat hij graag hoort.
Tot slot is er nog troost: alles eindigt zoals het begint. De kleine
dood regeert, steeds opnieuw.

Tijd

Beheerst toeval, 2008, boek 97, pagina 2

2008_beheerst-toeval_b97_p2k

Die avond

De schilder die niet schilderde bewoog alleen op gevoel, voor zover
dat dan kon. Hij werd opgegeten door zijn beelden. eer. Zijn hand
was een bakje geworden. Een holte waar je iets in kon stoppen.
Toch voelde hij nog steeds de gloed van eigen kunnen. Een gloed
om niets mee te kunnen doen is net zoiets als een lege rivier voor
een vis.
De schilder die niet schilderde keerde langzaam, met moeite terug.
Zijn voet sleepte zachtjes. In de stromen van nieuwe schemeringen
kwamen de beelden opnieuw te voorschijn als goudsbloemen in de
straat. Alles kreeg een nieuwe, langzame tijd. Er was weer morgen.

De schilder die niet meer schilderde liep naar de andere kamer.
Zijn ex-vriendin zag hem wankelen, maar greep niet in.
Ze vertrouwde op het oude, zijn geluk zou hem verder brengen.
Zij volgde hem en pas toen hij echt uitschoot en viel ging zij naast
hem liggen. Hij ging zijn hoofd voorzichtig op haar schouder leggen,
keek gelukkig. Een macabere magie hing in de lucht, die avond.
Alles zonder kus.
Er is nog veel soep, zei ze bij het opstaan, ik moet nu weg.
Hij humde tevreden aan tafel en schilderde met grote letters IT = IT.
Daarna moest hij erg lachen, zonder om te vallen. Zijn ogen rolden
daarbij flink, alsof hij zich afvroeg of iedereen in het publiek alles wel
had gezien.
Later zei hij dat het alleen maar een beheerst toeval was.

Veertjes

Warhoofd, 2016, boek 115, pagina 27

2016_b115_p27_warhoofd_k

Waardering

Gevleugeld is het beeld als het zegt wat het is.
Soms is het beeld een snotneus van grote omvang, een smeerpoets
van de bovenste plank. Dan is het beeld een arm mannetje, te
mager voor woorden.
Als het beeld blaft wordt het hoog aangeslagen, al weten we niet
precies waarom.
Het beeld krijgt veertjes in het gat van de huismus en de achtergrond
wordt snel gevuld met de muziek van duizend violen. Katholieken
plakken daar het woordje zalig aan. Ik voel me vreemd, ingepakt.
Als schilder is een met wind ingevuld beeld vreemd en welkom.
Pas als je je eigen werk niet meer begrijpt ben je op de goede weg.
Een werk zonder zin is een goed werk. Het moet je spraakvermogen
totaal uitknijpen. Je moet je koude kermis volkomen verlaten.
Zonder reden je eigen hemel betreden is zoiets als een plotselinge
vlek snel inmetselen. Je moet er op tijd bij zijn en handelen.
Ieder topmens is zijn eigen zwetend leverancier. Het rondom je zelf
opgericht monument steekt zijn tong uit naar het kokend publiek.
Net onder de geluidsdrempel betreed je het huis van het grote gehoor.
Eens zal je begrepen worden tot in de luizigste hut.
Nu ben je een krakend slot.

Leven

Visual Poetry, 2016, schets

2016_visual-poetry_s

Ha is eigenlijk aha

eindelijk applaus
na honderd maal optreden
weet men mijn rol
het wankel tussenspel
doet alle lust wankelen
beroemde ontroering
volgt beroerd

de ontwonden drijfveer
blijft tegendraads
weet mijn binnen-ik
de fraaie dwaasheid
doet zijn mond open
we wanen groots en
verdraaien ieder getal

iedere levensbron
klatert veel zachter
dan een dwergenhart
weet de schemering
laat klimop ogen sluiten
de gebroken onrust
zal immers groen zijn

in de leegte, in die verte
verslaan stomme stemmen
zovele zuivere lippen
weet de machtige mond
het laatste geluid
heeft het eeuwige leven

Hart

Androgyne man, 2016, schets

2016_androgyne-man_s

Beschaving

Vreemd: van mijn ogen zeiden ze dat het mijn ogen waren.
Ik werd eraan herkend. Kun je dan de ogen van een ander
hebben? Is er een ruilbeurs?
Moet je je ergeren aan zo’n opmerking?
Ik denk het niet, men is alleen wat verdwaald in het zwarte
vlak. Men staart naar een eigen voet waarin net is geschoten.
Het pijnlijk dolen wordt beleefd van regel tot regel. Je bent of
man of vrouw. De ontsnapping is ver weg. Laat staan de zelf-
verdwijning, die wordt gewurgd door het dichterlijk spreken.

Te dichterlijk was het woord wat ik sprak en werd daardoor niet
gesnapt.
Elk woord wat ik er nu aan besteed is alleen aan mij besteed.
Voor een ander blijft het vage fictie. Mijn ik lijkt ontvreemd
te werken vermoed ik. Misschien moet ik een gedicht gaan
schrijven met de titel:
aan mijn vrienden die ik niet wil vernoemen…
Dat is net zoiets als van mijn ogen zei men dat het mijn ogen
waren. Zelfs de spiegel van de ziel kan hier niets mee. Het
voelt kaal en anoniem.
We moeten dus maar tasttenderwijs bestaan.
Wachten in de ruimte, die misschien het hart mag heten.
Het hart heeft tenslotte zijn eigen taal. Het hart is zichzelf.
Zij spreekt scheppend.

Ach en och

Nachtzicht, 2016, boek 115, pagina 44

2016_b115_p44_nachtzicht

Loergat

Iedereen weet:
Zoals de avond valt zo zal zij de volgende ochtend weer opstaan.
Denk daar maar eens aan als je s’ ochtends zuchtend opstaat.
Je moet wel een hele grote zwartkijker zijn om dan de dag
donker te beginnen.
Koud is de kracht van sommige mensen, als water staan zij
tegenover de boze wereld. Zij bouwen niets op, zij breken af.

Haar oude hoofd zit vol vuur. Zelfs op het late uur. Helaas blijft ze
steken in haar ijlen. In die hoogte is geen enkele man. Ze blijft
alleen en kan alleen nog maar wat spannend nachtspieden door
het gat. Niet dat het genoeg is om te leven, maar ieder loergat is
beter dan niets.
Achter de boom mompelt ze een zacht ach, wat ach…..Het klinkt
teder. De boom zou zo wat ik al dacht terug kunnen zeggen,
maar zwijgt verstandig, het is een oude boom.
Bergen rimpels wist ze ondertussen weg. Haar eens stralend
huis lijkt meer op een zwetende kuil. Rovers hebben hier niets
te zoeken, zij ook niet. Snel gaat ze op zoek naar haar wuivende
geest en merkt dat haar hart niets verbiedt. Haar lippen klemmen
lippen.
Later, met het geluk nog op het gezicht, schudt ze haar kruis uit.
Men zegt dat er dauw over het veld hangt. Dat is grootdenken.
Och, geef haar alle ruimte, haar verval is al begonnen. Geef haar
lucht en vul haar gulzigheid. Zing tenslotte vanuit de lucht.

Stip

Lick my lips, 2016, boek 115, pagina 44

2016_b115_p54_lick-my-lips

In de benen

In de wereld van de hedendaagse beeldende kunst is de stip
rond. Rond en hopelijk rood is verkocht, dus een de belofte stijgt.
Nog harder werken. Misschien eeuwigheid krijgen.
Opvallend is dat dat nooit klopt. Het koopgedrag is even grillig
als het weer: onvoorspelbaar als het er op aan komt.
Het beste kun je naar de ateliers van de kunstenaars gaan en
de handelaren omzeilen. Dat scheelt niet alleen in de prijs,
maar je krijgt ook een veel scherper inzicht in het werk van
de kunstenaar.
Ga dus die ruimtes in afgekeurde scholen bezoeken.
De potkachels zullen je verwelkomen. De grote, ronde Gispen
lampen zullen je belichten. Houd er even rekening mee dat
je eerst tien minuten op de stoep staat te wachten voordat
de kunstenaar de deur heeft bereikt. De school, nu atelier, is
groot.
Hij zal je hartelijk ontvangen, misschien wat argwanend in het
begin. Het gesprek is vaak wat ongelukkig bij de start, maar
als je even doorzet komt er veel informatie in vriendelijke en
begripvolle woorden.
Kunstenaars zijn altijd op hun hoede voor afwijzing. Ze hebben
er veel ervaring in. Je moet wel super optimistisch zijn om het
beroep vol te houden. Maar goed, de kunstenaar heeft nu een
strak ingerichte ruimte, een lange wand, een tafel voorzien
van een mooie Mac. De geur van olieverf is allang verdwenen,
pixels bepalen steeds vaker de sfeer.
Die sfeer is eerder afwachtend dan uitnodigend. Alles in vleugjes.
Hoogstens humorvol, zelfbewust.
Hij zal je vragen voor zijn mailinglist en je zal ja zeggen, want
je wilt ook rustig thuis kunnen genieten. Alles is dan binnen
handbereik.
Misschien ontdek je dan dat kunst geen wedstrijd is, maar een
houding. Kunst moet je los zien van de hectische kunstmarkt.
Kijk dus vooral voorbij de stip.

Aftreksel

First Love, 2002, acryl, 180 x 100 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Mooie woorden

Hoe oud moet je zijn om jong te blijven?
Waarschijnlijk moet je dan eerst het wanhopig verlangen uitzetten
dat taal en geloof belangrijk is. Pas in die wrange machteloosheid
levert je geest een bundel aangrijpende kunst. En de kunst hoort
jong te zijn, jong van idee, niet van uitvoering.
Een niet uitgesproken conclusie is meestal van grote waarde.
Het zgn. modernisme moet worden achterhaald. Kunst is zoiets als
verhemelte in de mond. Door die nadrukkelijke vorm kunnen we
de woorden zo uitspreken als we willen. Het is een akoestische
werkelijkheid, geen corruptie van het woord.
Een kunstwerk in de mond vertoont iets wat tegelijkertijd gesproken
wordt, het is erg tijdelijk en tegelijk een zeer groot monument.
Anderen spreken natuurlijk van droomprojecties, slappe aftreksels
van het woord.
En graaf/draaf zo maar verder.
Als de lippen leeggeroofd zijn is het stil. Heel stil.
Daarna kan het jongetje in je spreken.

Onrust

Ego, 2005, boek 87, pagina 87

2005_ego__b87-p-87

Schuld

Stel je voor dat je in een sprookje opgroeit. Van hoe er iemand
was die het belangrijkste was. Iemand die voor je zorgde en jouw
schulden op zich nam. Je zou eeuwig geluk hebben en je geen
enkele zorg maken over je laatste toekomst.
Stel je voor dat je dat zou doen, dan was je gelovig. Je zou er niet
op kunnen komen dat het een leugen was, dat sprookje. Je zou
daarvoor beslist gestraft worden. Die iemand was niet gek. Het
geloof houdt niet van neezeggers. De hoofdman wijst alleen af, je
moet hem volgen.
Hij had er last van, het symbolische denken was bij hem binnen
geslopen en wilde niet meer weg. Bij elke uitspraak op het nee-
gebied kreeg hij buikpijn. Hij zat daardoor vol lichte gemoeds-
onrust.
Dus schoof hij Het Boek netjes terug in de kast. Voorzichtig, rustig,
om de woorden niet wakker te maken. Hij maakte zichzelf wijs dat
het maar iets tijdelijks was. Niet definitief. Hij moest niet afwijzen,
afwijzen is erkennen dat je niet van goede wil bent en afwijzen is
zwak.
Men zegt dat gelovigen, die van hun geloof vallen dat ze er altijd
veel moeite mee hebben. Men blijft er nog lang mee bezig. Het is
net zoiets als een alcoholist die zegt van de drank af te zijn, maar
zich bij de AA toch terecht een alcoholist blijft noemen. Je blijft
ergens altijd trillen.
Dat doet de aangeprate, diep geëtste schuld.