Muze

Bloemwerk, 2015, computertekening

De dichter leeft Dichter

wat ook maar leeft is helder
de duisternis laat schimmen dolen
een dichter denkt niet, voelt
pendelend tussen mens en schimmen
één met al zijn scheppingsdrift
verheft de taal hem o zo hoog
de sleutel is snel omgedraaid
en beschermd een handvol water
dat moet genoeg zijn
wat je ook maar dicht is helder
het hele jaar wordt niets gesnoeid
een dichter denkt niet, doet
sterren spatten rood en geel gemengd
de mooiste bloemen ruiken sierlijk schoon
mijn kippenvel verandert in schubben
mijn neus is te koud voor eeuwig leven
zelfs in de brand voel ik geen warmte meer
hoe dikwijls ik ook in het vuurtje por
wat je soms in je vingers voelt
is niets meer dan verbrand houtskool
een dichter is soms iets, is soms alles
(dit alles zegt de muze, de natuurvrouw)

Beloning

Toettoet Jan, 2016, computertekening

Loergat bril

Iedereen weet:
Zoals de avond valt zo zal zij de volgende ochtend weer opstaan.
Denk daar maar eens aan als je s’ ochtends zuchtend opstaat.
Je moet wel een hele grote zwartkijker zijn om dan de dag
donker te beginnen.
Koud is de kracht van sommige mensen, als water staan zij
tegenover de boze wereld. Zij bouwen niets op, zij breken af.
In het vuur smelten zij snel (dit ter zijde).
Zijn oude hoofd zit vol vuur. Zelfs op het late uur. Maar hij blijft
steken in zijn ijlen. In die hoogte is geen enkele man. Hij blijft
alleen en kan alleen nog maar wat spannend spieden. Niet dat
het genoeg is om te leven, maar een loergat is beter dan niets.
Achter de boom mompelt hij een zacht ach wat ach…..Het klinkt
lief en teder. De boom zou zo wat hij al dacht terug kunnen zeggen,
maar zwijgt verstandig. Hij is een oude boom en die verkwisten
niet.
Bergen rimpels wist hij ondertussen weg. Zijn eens stralend
huis lijkt nu meer op een zwetende kuil. Rovers hebben hier niets
te zoeken, hij eigenlijk ook niet. Snel gaat hij op zoek naar zijn
wuivende geest en merkt dat zijn hart niets verbiedt. Zijn lippen
klemmen lippen.
Later, met het geluk nog op het gezicht, schudt hij zijn hoofd uit.
Men zegt dat er dauw over het veld hangt. Dat is grootdenken.
Och, geef hem alle ruimte.
Geef hem lucht en vul zijn gulzigheid.
Zing of toeter vanuit de lucht.
Hij zal je belonen.

Cocon

Vertrek, 2016, computertekening

In de nacht

diep in de nacht
het bouwland plankt
de witte wit

de borst strak
pas op
de smijtende planken
je valt op, witte

witvlekkie knipoogt
spuugt speeksel
kijkt niet rondom

haar nachtlichaam
bleekt alle windsels
lijkt cocon

de halve eeuw
van haar lot
maakt haar bleek

de lange schrik
verkort de nacht
muurijzers vallen

het ingeklonken lijf
van gebarsten melk
heeft niets te klagen
wit is immers wit

Koppig

De hand, 2016, computertekening

Geen gezicht

Ze had een gezicht dat veel weg had van een laatste, bijna
weggewaaide bloem. Haar lichtoranje gelaat verbleekte per
seconde. Ze werd doodkoppig.
De doodkoppigen zijn stellig of stil. Ze drijven met hun ogen
de wolken weg en wijzen zomaar iemand aan. Hun handen
zijn hard, in tegenstelling tot hun oren, die omhelzen het hart.
Waar het buiten koud en zwart is, daar waar de wolven graag
zijn, laten zij hun warme kant zien. Zij huilen mee, zodat de
stenen in de zon willen dansen en de insecten wegschieten
als een net geknapt stuk elastiek.
Meestal is er weinig licht. Alles lijkt dan schaars en niet onder
controle. Hoe anders is de lichtstad! Met z’n tienduizenden
leest men daar boeken. Boeken over het menselijk bestaan
of varianten daarop. Alles onder de loep. Niets mag verloren
gaan tot de grond is vergaan.
Pas als alle bladzijden uitgelezen zijn gaan ze naar bed.
De vacht van de huiskat neemt het over en ronkt zich rood,
omdat het licht beslag legt op het geluid.
Zo wordt alles groot wat klein was.
En zo spugen de bleke doodkoppigen het eten weg.
Zij bezitten het geheim en bezingen het in de nacht.
Hun tanden bloeden als gevulde bonbons. Dat is nog eens lachen!
Als je oud en wijs wilt zijn moet je eerst ontdekken dat dorst
iets nats is. Dan pas gaan planten en bomen uitlopen.
Terwijl ik dit schrijf denk ik: ik lijk wel gek. Knarsetandend gek.

Klarinet

Landschap, 2016, computertekening

Vroeger is toen

In de schaduw aan de bosrand stond een groot huis.
Er waren nieuwe mensen gekomen en alle grauwheid was volkomen
verdwenen. Dat kwam omdat die mensen behept waren met een
zekere leerlust. In het bos hoorde je nu geen enkele knieval meer.
Een eenvoudige houthakker had alles al zwaar bonkend weggeslagen.
Dieren gaven hem een warm applaus.
Wat eens onder oude lagen stof lag kwam al poetsend als blinkend
goud helder te voorschijn. Met de kracht van een magneet van een
bezetene, die zich maestro noemde, sloeg de nieuwe man elke papzak
aan flarden. Er zaten veel losse elementen.
Alles werd met overleg verwijderd en hard aangepakt. Een nieuwe,
zonnige wereld verscheen.
Vlinders ontwaakten weer. Eenzame beenbleke bloemen kregen hun
kleur terug. Het verloren zaad rekte zich zo lang mogelijk uit en liet
zien wat echte natuur was. Hier was zeker sprake van een groot geluk
en grote rust.
Toen dat geluk het oude had weggestroomd kon de meester in stilte
verder dromen. Achter de oranje en bruine kozijnen was de wereld
één groot en mooi gebaar. Hij telde de talrijke spinnen voordat ze de
vrijheid kregen. Heel de omgeving werd losgezongen van vroeger.
Alleen de naam van het huis bleef nog bestaan, als anker voor de
postbode.
Geen dag was meer hetzelfde, de dagen waren juist aangenaam
wisselvallig. Feiten overtroefden oude fouten. Niemand raakte
overwerkt.
Totdat het lot op een slecht moment het geluk in gekte liet vallen.
Toen spoelde alles blindelings weg.
Eerst langzaam, daarna sneller dan het leven. Niet meer bij te houden.
Alle weerstanden waren opgestaan, deden meedogenloos hun werk.

Alles is opnieuw zielloos, verlaten.
Soms hoor je daar nog een lauwe, jammerlijke klarinet in de sloot bij
het huis klagen.

Ouder

Namiddag, 2016, computertekening

Vastigheid

Klauterend klampen ze zich vast aan elkaar. De gloed gloeit
in de ogen. Ze zuigen het vocht en het zout uit de lucht.
Nu is het tijd om het heerlijke leven te bezingen. Ze zijn in
priemende bloei. Sterren regenen straks uit hun kelen. De
wriemelende dood kan heel lang wachten.
Ze voelen zich veertien, maar zijn het niet.
De genegenheid verslikt zich bijna in vastigheid. Hun hoofden
zijn niet van klei of leem, zij kneden kwetter. Er is sprake van
lichte romantiek.
Als je veertien bent slobberen de sokjes in je schoenen, dan
trippel je over het grote mensentoneel of oefen je de eerste
zoen op een spiegel. Narcis blijkt koud en  hard. Misschien moet
je onverhoeds bloeden. Onverhoeds hoort bij veertien.
Je vader kan lief voor je zijn.
Hij is een grabbelton vol verkruimelde woorden.
Vogels gaan verschrikt in de lucht, zij hebben hun buik vol van
die man.
Dromen gaan rollen tussen de vingers. Het is stuifmeeltijd.
Je wang kan gaan kneuzen als je even niet oplet.
Engelen veranderen in schadelijke stof. Gemaakt om te voelen
vonden ze het vuur. Engelen zijn handig, het gaat kriskras en
ineens is de zomerse ridder bloedeloos, ijskoud.
Je staat rustig op en bindt je haar weer vast.
Daarna leg je je gezicht omlaag op de kam.
Je neuriet de muziek van een gestolen zon.
Je bent niet meer boos en ouder dan twintig.

Oeuvre

Leeg archief, 2016, computertekening

Het was gisteren

Het zij zo.
Het is nu eenmaal zo.
Het is nu te laat om alles terug te draaien of te veranderen.
Ik heb het eenzijdig gedaan, ik zal het niet ontkennen.
Het heeft zo moeten zijn.
Het is daarom waar.
Het verklaart de vergissing. Een angstaanjagend vuur brak los.
Ik heb me nog één keer goed kunnen verwarmen.
Het was geen slordigheid.
Het was een geestelijke verlichting.
Het was niet zo dat ik mijn eigen tegenstander was, die dom deed.
Ik sta er helemaal compleet achter.
Het is goed geweest voor de statistieken.
Het voegde dingen samen.
Het gebeurde met de fosforhanden, zij ontbrandden witheet.
Ik stond er gelukkig naar te kijken.

Het was gisteren, niet vandaag.

Geweldig

Verdwijnpunt, 2016, computertekening

Het allerbeste

Buiten het montuur van de tijd luidt de herinnering, die altijd op
zoek is naar storm. Pas op voor de holle herinnering, die is erg actief.
Zij wil al je vingerafdrukken verzamelen.
Maar goed, als het laatste licht valt en we afscheid hebben genomen
van de boomtoppen, dan kunnen we heerlijk verder golven op het
kompas van het hart. We voelen ons in de nacht snel meer dan
jeugdig en varen graag op eigen hitsige golven mee.
Laat mij dan je blinde gids zijn, in de nacht heb je immers geen
zicht nodig.
Ik kan de sterren laten schitteren in het nachttheater.
Ik laat de hemel in de vijver likken zonder dat je het merkt. En dan
is het voorwaarts! tot diep in de morgen.
Je zult spreken in de kwaaktaal van een kind en met grote passen
ben je in één nacht over de top van de hoogste berg.
Het is een gave, ik haal het allerbeste in mensen boven, echt, mijn
torenkraaien doen de rest.
Kijk, nee kijk niet, ik loop nu recht op je af. Als leidsman van alle
wegen weet ik maar al te goed dat het boek der aarde nu open ligt.
Ik laat iedere sneeuwbui tot vonken omsmelten door mijn energie.
Je hoeft alleen maar toestemming te geven en alles wervelt oneindig
rond tot het verdwijnpunt alles opslokt.

Tinten

Mist, 2016, computertekening

x-2016_mist_ctk

Vage nostalgie

Soms:
Ik beland per toeval zoal niet per ongeluk in een vrolijke, zoal niet
manische bui. Meestal heeft het met iets uit mijn bodemloze jeugd
te maken. In die staat voel ik me vaak gelukkig.
Regelmatig denk ik terug aan de zee, het strand. Daar woonde de
grote wereld en als die er even niet was kon je die wereld gewoon
gaan scheppen. Letterlijk!
Toen:
De zee is nog naamloos blauw en video bestaat nog niet, dus
is alles volkomen vrij. De dagen beginnen pas. Vervolgens schijnt
de zon altijd. Mijn herinneringen zijn mede daardoor nogal zonnig.
In die tijd verzamel ik vooral tinten. Het ene is het andere niet,
is al tot mij doorgedrongen. Schaduwen lijken nog verwisselbaar.
Zeker in mijn dromen. Je voelt je veilig, omdat de werkster altijd
lief naar je wuift. Ze kent je geheimen.
De vloedlijn brengt de verrassing terug. Geen dag is hetzelfde.
Het nieuws spoelt aan, losse woorden blijven achteloos liggen.
De zon is zo warm als een meloen. We sterven niet van de honger,
omdat we al tevreden met weinig zijn.
Geleid door de geur van mijn ouders vind ik de mist terug.
Zij kijken enigszins verstrooid, drukken mij een stuk koek in de
hand. Eet!
Ik hoor mijn bonkend hart dwars door mijn pols kloppen en zink
weg in de aarde. Opgeslokt!
Later bleek dat ik een zonnesteek had opgelopen.
(ik dacht toen nog dat het een heet hoedje van papier was)
Nu weet ik beter en bescherm mijn hoofd met Panama.

Natuur

Dode plant, 2016, computertekening

x-2016_dode-plant_ct

Verval

grote haast
het gebeurt buiten zichzelf
is alles de tijd
of de noodzaak
de oude natuur
is niet besluiteloos
het gebeurt
uit gewoonte

geen enkel blad
weigert te vallen
blijven zitten
is geen optie
laat staan
de weg vragen
bladeren dwarrelen
in het late licht

aan de bosrand
verdwijnt ieder licht
zonder aarzeling
loopt het terug
naar ons toe
je moet luisteren
naar de natuur