Punt

Twee personen, 2016, computertekening

2016_twee personen_ct

Positie

Het gebeurd al. Iemand had grote haast op weg naar een afspraak
en raakte buiten zichzelf. Hij snelde te hard door de stad en dan
beleef je niets. Dan sta je ineens alleen. Het overkwam hem meerdere
malen en zo kwam het dat hij ineens met z’n tweeën op een hoek
stonden, dus niet meer alleen. Wonderlijk hoe dat soms volkomen
onverwachts, besluiteloos kan gaan.
Zover zijn wij gekomen, zeiden ze tegen elkaar en vonden dat meteen
heel grappig. Laten we proberen er even stil bij te staan, zei de eerste.
Ja, haakte de ander aan, net als een wandelaar doet. Weer gelach.
Zullen we zonder gedachten doen? vroeg hij. Dat werd niet grappig
gevonden, want het was te bekend, ze deden nooit anders.
Laten we een sigaret opsteken, riepen ze daarna beide in koor.
Niemand was meer ontheemd. Het vuur werd aan elkaar gegeven.
Ze keken elkaar soms schichtig aan bij het uitstoten van de rook.
Ooghoeken geflikflooi.
Maar hoe lang duurde geluk?
Verpletterend kort, niet langer dan vijf minuten.
Na de sigaret holde ieder op zijn beurt weer als vanouds naar een
zogenaamde afspraak (zonder de weg te vragen).
Alles verliep weer verder, zonder gedachten, zonder richting, zonder
verleden.
Soms is het leven een complete herhaling, totdat je een verrekijker pakt,
scherp stelt en het perspectief volgt tot in het verdwijnpunt.

Niet

De hand, 2015, computertekening

2015_de hand_ct

Holle maag

Idee:
Het werd avond, hij kwam haar nog een keer tegen.
Haar krullen dansten. Ze deed nog één keer voor hem alles open.
Zij stond in brand en hij trok haar het water in, schaamde zich niet.
Waarom zou hij zich moeten schamen?
Hij keek haar aan, voelde zich nog nooit zo thuis. Liefde is een pas
gemaakt gedicht, je durft het nog niet hardop voor te lezen. Alles
wat je ziet of voelt dat is alles.
Help me toch…
Ik ben zo vreemd.
Ik kan niet leven.
Haal me weg uit deze regels en kus me.
Vervul me.
En zo rijmt en liegt hij nog een tijdje door.
Hij vraagt haar helemaal niets. Hij geeft haar weer terug aan het
huis. Hij vindt haar niet, hij is koudweg kil. Hij kan alleen zichzelf
verwarmen.
Even later:
Hij maakt een avondwandeling en steekt een hand op naar een buur.
Staat ze ineens voor hem! Onverwacht tilt hij zijn pen van het papier,
want hij is dichter. Wat hij is ziet: haar sleutelbeen, haar moedervlek,
de dichtheid van haar haar, haar zachte mond.
Hoop geeft beelden!
Het vuur is eruit, nu de rest! Hij schrikt van zijn eigen temperatuur.
Het ijs smelt. Hij houdt het droog, dit is nog één nacht ijs, nog net
geen wak. Hij ziet een vlag met een wimpel met daarop een holle
maag, een open hart.
Zij zegt: ammehoela en verdwijnt even snel als ze gekomen was.

Vergeten

Nu, 2016, computertekening

2016_nu_ct

Vertakking

Het nu is een bootje aan de kade van een heldere zee.
Het drijft op niets, tot de bodem haar vindt.
Het niets is een raadsel, een brutaaltje van opgewreven hoogglans.
Het niets schommelt aan een gespannen lijntje, wappert haar eigen
weg als het kan. Het draagt de bloesems en de vruchten van alle
vertakkingen, is eigenlijk stam.

Ik ben er bij geweest om te zien dat je kunt zien, maar ik herinner
me die scene niet. Mijn jeugdige ik omsluit me. Ik zal spoedig los
raken van het wonder.
Ik kijk om me heen en zie het nu. Het is geen wonder, het is alleen nu.
Met die nieuwe waarheid bij mij wacht ik op jou. Ik wil van mij naar
jou, en andersom, doen. Wacht ik kom wel naar jou toe.
Ik druk met een lichte last met mijn vingertoppen naar mijn kennis
en voel je smalle schouders al. Volgetast in het donker weet ik veel.
Ik ben niet achterlijk.
Mijn welbespraakte zinnen wervelen meanderend door de lucht. Je
negeert het met een opgestoken vinger in mijn richting en zegt:
Meneer, bent u getrouwd?
Ik was zo vastberaden, dat ik nu vergeten ben wat ik verder deed.

Groet

Twee broers, 2016, computertekening

2016_twee broers_ct

Geluidloze broer

Stil – zeg ik eens, want ik hoor de regen.
Niet alleen de regen, ik hoor ook nog eens een merel buiten fluiten.
Dat is genoeg voor een mooi moment om stil te zijn.
Omhoog, langs andere wolken, zie ik gele vlekken, daar is een zon.
Terwijl je beneden, binnen, geen hand voor ogen ziet is het boven,
buiten, stralend weer. Ik hoor mezelf licht grommen. Wolken pakken
samen.
Het is dat behalve mijn bewustzijn dat mij parten speelt, ik af en
toe mijn broer hoor. Hij is ergens binnen in mij en waarschijnlijk ook
andersom. Ik weet dat ik besta, al is dat tijdelijk, maar waarom is
mijn broer voor altijd binnen gekropen?
Hij is er nog, al  kan hij als een muis ineens vertrekken.
Het weg spurten gaat hem goed af, hij is soepel, snel.
Hoe dan ook, ik kan niet slapen, blijf wakker door dierbare gedachten.
Ik zeg dan tegen mijn broer dat ik thuis ben, al weet ik niet wanneer.
Als hij er is rol ik mij op en doof mijn hoofd, zodat hij voluit kan zijn.
Of ik doe gedachteloos een rol met een knipoog naar een ander licht.
Ik bestreel mijn flanken zacht, mijn been wordt slap, hij is jaloers.
Dat is toch niet iets om je druk over te maken?
Dan heb ik ook nog herinneringen aan hem. Hij bracht een warme
vrouw mee. Dat vond ik lief en een lekker ding. Ze geurde soms
wat wild en ziltig als de zee.
Met mijn broer kan ik geweldig spinnen. Hij geeft keiharde kopjes.
Op mijn kussensloop liggen zijn nachtelijke groeten.

Zo zo

De spiegel, 2009-2016, computertekening

2009-2016_de spiegel_ct

Het was gisteren

Het zij zo.
Het is nu eenmaal zo.
Het is nu te laat om alles terug te draaien of te veranderen.
Ik heb het eenzijdig gedaan, ik zal het niet ontkennen.
Het heeft zo moeten zijn.
Het is daarom waar.
Het verklaart de vergissing. Een angstaanjagend vuur brak los.
Ik heb me nog één keer goed kunnen verwarmen.
Het was geen slordigheid.
Het was een geestelijke verlichting.
Het was niet zo dat ik mijn eigen tegenstander was, die dom deed.
Ik sta er helemaal compleet achter.
Het is goed geweest voor de statistieken.
Het voegde dingen samen door omstandigheden.
Het gebeurde met de fosforhanden, zij ontbrandden witheet.
Ik stond er gelukkig naar te kijken.

Het was gisteren, niet vandaag.
Vandaag is alles anders.

Kunst

Afvallige, 2016, computertekening

2016_afvallige_ct

Indruk

Het eerste woord wat bij haar opkwam was wellicht.
Wellicht kwam ze hier voor de eerste keer ten volle in de ban van
de wondere kracht van het abstracte. Natuurlijk was het niet de
eerste keer dat ze een tekening zag of de wellustige verkrommingen
mocht aanschouwen. Wel was het de eerste keer dat ze overstuur
raakte van dit oververhit stuk kunst.
Gek genoeg bleef de aantrekkingskracht in takt toen ze iets verder
weg ging staan. Soms kent kunst kennelijk geen afstand en krijg je
het gevoel van: morgen zal misschien alles anders zijn!
En de kunstenaar/maker zelf?
Die keek even om zich heen en stortte zich op weggegleden onder-
werpen. Snel gaf hij er een ongekende sensualiteit aan, met veel,
zeg maar heel veel warmte.
Deze periode noemde hij meestal inkom.
Daarna zag hij pas wat hij had gedaan in zijn tovergrot.
De betekenis werd achteraf gezocht en gevonden.
Dat moest genoeg zijn. Daarnaast nog een raadselachtige titel, dat
doet het altijd goed (it is not bla bla bla, verkort tot tisntbla).
Zij dacht daar natuurlijk niet aan. Zo gaat dat nooit. Zij vermoedde
dat de kunstenaar gewoon even fantaseerde en met zijn ogen de
oppervlakte van zijn studio aflikte, een tak door het raam zag.
Kunstenaars gebruiken immers altijd alles.
Wat op zich eigenlijk waar was. Dus had ze er wel degelijk iets van
begrepen. Punt.
Kunst liegt nooit.

Kabaal

Profiel, 2016, computertekening

2016_profiel_ct

Lawaai

Als ik ergens spijt van zou willen hebben, maar ik wil dat niet, is
het van de scherpte van mijn herinneringen. De onwrikbaarheid
maakt het niet mogelijk alles te bezitten. Er bestaat een tegenpartij
van herinneringen.
Zo ben je zelf dus ergens altijd onwaar en altijd op zoek naar het
gemiste.
Aan de andere kant zijn de meeste herinneringen leugens. Geen
grote, maar wel valse sporen. Gedachten en beelden herhalen zich
niet op hetzelfde pad vanaf het vertrekpunt. Ergens halverwege slaan
ze doodgewoon een andere weg in om een nieuw beeld te verzinnen.
Eigenlijk is de herinnering een vuil, schreeuwlelijk monster. Niet te
vertrouwen.
Er bestaat geen stilstand in je bovenkamer. Er wordt van alles per
definitie ongevraagd verbonden. Het hoofd praat maar door, wil niet
zwijgen. Dat geldt voor iedereen. Iedereen heeft een lawaaihoofd,

Wat moet je met dat opgerakeld verleden?
Kap er mee! Voor je het in de gaten hebt ben je al verdronken.
Het is dus heel verstandig om geregeld jezelf van je oorsprong los
te zingen. Dat is niet moeilijk, dat kan door te reizen en ieder ander
mogelijke betekenis niet toe te laten. Met een beetje gewone wil moet
dat lukken, anders wordt je snel je eigen valse documentaire.

Zo werd in onze familie te pas en te onpas foto’s genomen. Ik bedoel,
te vanzelfsprekend en op de meest vreemde momenten. Vooral de
meest dode ogenblikken werden vastgelegd (holle zondagmiddagen,
familiebezoekjes of plotselinge uitstapjes). Het waren foto’s zonder
eigenwaarde.
Ik besefte dat als kind al en weigerde zelf plaatjes te schieten.
Ik ontweek het toestel als de pest.
Met opgelegde kunstmatigheid heb ik nog steeds niets.
Het dwarse kind is in mij gebleven, tot mijn groot geluk.
Werkelijkheid laat zich niet drijven.
Dat door anderen vastnagelen wijst je plaats aan, ondanks alle
vriendelijke aanwijzingen van de bazige fotograaf.

Anderen zeggen dat het behoorlijk onaangepast en onbeholpen is.
Ik zie alleen maar een betere toekomst op het aambeeld van mijn
verlangen.

Gedachte

Buiten, land, 2016, computertekening

2016_buiten land_ct

Luchtig

Dit is het laatste seizoen. Mijn boom draagt van zijn bloei de vruchten,
nog even en de plof in het gras maakt ruimte voor iets nieuws.
Het is nog niet voorbij, maar de dagen zijn op orde. De herinnering
zwerft als een soort ziekte door het landschap. Het bemoste pad maak
ik nog steeds vrij. Het moet rondom steeds zondag zijn.
Ik loop voorzichtig in het landschap. Mijn voeten willen niet snel, zij
schuiven voort. De reis duurt langer, het genot is heftiger.
Als ik luister ruist de cipres aan de rand van het land. Hier is alles zo
als ik het bedacht. Mijn vinger reiken naar de stam, ik voel de lichte
pijn van de naalden. Waarom doe ik dit? Ik wil laten weten dat ik er
ben. Het landschap is niet langer alleen.
De geuren van de avond staan op springen. Een lief, mijn lief, verschijnt.
Het is zo mooi, zo jong, zo onverschillig. Ik vraag haar binnen. Zij zegt:
Ik ben in de ruimte van je leven.
Ik zeg: koffie en brood houden ons in leven en knipoog daarbij.
Zij lacht. Ik wordt een kwieke reiziger in hout en ruwe materialen.
Vrije jazz dendert door mijn hoofd. Haha. Ik krijg een injectie door mijn
eigen beweging. Ik krijg een gedachten flits: ik denk doordat ik praat,
maar weet niet of dat wel klopt. Het klinkt wel leuk.
Daarna komt: een landschap is heimwee naar je toekomst.
Nu weet ik het zeker, ik ben in de lente van mijn eenzaamheid.

Duizel

Donker werk, 2016, computertekening

2016_donkerwerk_ct

De nacht geeft af

Iemand was onvindbaar, door de nacht.
Aan alle zijden zag ik bukkende struiken, onrustige takken. Ik lette
meer op mijn spiegelbeeld, ik wilde vinden wat ik zocht. Tenslotte,
toen de laatste kaars bijna doofde, zag ik hem, vlakbij de toegangs-
deur. Ik had hem gevonden!
De kou sloeg me om het hart, wat een wilde ogen zag ik. Mijn hand
greep in de zwarte leegte, maar kwam niets tegen. Wat ik zonet zag
was gewoon verdwenen. Een kort ogenblik stond ik verstijfd op de
grond. Mijn voeten waren op slot. Stel dat ik gek was geworden!
Alles was mogelijk tenslotte.
In mijn opwinding en gejaagdheid vergat ik bijna te ademhalen.
Ik durfde mij niet te verroeren. Vastgenageld staan duurt eeuwen.
Het duurde een tijdje tot ik door kreeg dat de zwarte nacht afgaf,
alles kreeg dezelfde diepe kleur, waardoor je niets meer zag. Vormen
werden volkomen nutteloos, zonder woorden.
Ik bleef mijn eigen middelpunt.
Kon nog veel leren.
Was dit een labyrint?
Het nachtelijk doolhof nam ongekende vormen aan. Oorzaak en gevolg
waren één geworden. In de gekregen angst sperde ik mijn ogen wijd
open en zag hoe het zwarte duister zich langzaam in draaiende bewe-
ging zette.
Een duizeling zoog mij weg.

Bestaan

Kopstudie, 2016, computertekening

2016_kopstudie_ct

Ouderlijk huis

In een hoekje van het huis, in de roze kamer, in zijn matrozenpakje,
zit Boy zich te vervelen. Vlak achter hem aan de tafel bij het raam,
in het zwakke melkwitte, ritselen zijn ouders. Ze praten over ziekte
of iets dergelijks wat hem niet boeit.
Buiten joelt en stoeit de lente. Hij mag niet naar buiten. Hij was te
laat binnen, terwijl we allemaal te laat waren natuurlijk, we waren
allemaal even weg, omdat het namelijk altijd al te laat is.
Zou je op tijd zijn dan zag je nog de slapenden of misschien nog net
hoe slapen ophoudt slaap te zijn en wat heb je daar aan?
Hij was dus te laat en viel woelend in de scherven, dus nu in het verre,
schemerige hoekje. Tegen zijn zus zei hij: niet getreurd, het is gebeurd.
Zij kreeg ook straf en moest naar boven.
Laatst was hij onherkenbaar dezelfde troostte hij zichzelf.
Zijn vaders stem hing boven hem.

P.S.
Laatst vond ik een eens verdwenen foto, eentje waar mijn moeder een
beetje huilt. Ze stond dichtbij een rivier. Rivieren spatten graag, zei
mijn vader toen. Uiterst links daarvan staat mijn vader. Hij staat daar
zo alleen, zei mijn moeder ook toen.
En inderdaad, we zien hier niets meer dan een spraakgebrek van de
verbeelding, die stamelt en stottert.