Leeghoofden, 2015, computertekening
Boos driemanschap
In 1967 exposeerde ik samen met twee andere makkers in het
Groninger Museum. We waren jong, een jaar afgestudeerd en vonden
het normaal en tijd worden om te exposeren in een museum.
De wereld wachtte immers op ons, we staken alvast een sigaar aan.
Liever had ik de ruimte in mijn eentje gevuld, altijd werk zat. Nam
het voor lief en schitterde. In de recensie kwam mijn anders zijn ter
sprake, ik zou serieuzer zijn, ik had een visie…
Aan m’n hoela! Serieuzer was een beschimmeld woord voor meer
kwaliteit, al wist ik dat toen nog niet. Ik had een mening en een
opdracht, iedereen moest dat weten, zien. Leeghoofderij was niets
voor mij, mijn hoofd zat overvol.
Het museum kwam met de term driemanschap, ik voelde me er erg
ongelukkig mee. Het zou een soort verwantschap inhouden (die er
niet was). Klasgenoot was slechts de verbinding. Al snel had ik me
los gerukt van de opleiding, het duurde me toen al een jaar te lang.
Ik zocht en kreeg andere vrienden, werd door een andere, interna-
tionale galerie gevraagd. Dat deed mij en mijn werk goed.
Dat het Groninger Museum toen niets aankocht was een feit
en een grote teleurstelling. Ze zouden daar later vast spijt van
krijgen, was mijn klinkende overtuiging.
In een veel later gesprek, nu met een heel andere conservator
van dat museum, kwam het weer ter sprake. Hij vroeg naar het
werk van toen.
Met groot genoegen kon ik de waarheid zeggen: ik heb alles
verbrand!!
Ik zag ineens een bleek hoofd met grote ogen.
Hij schudde meewarig zijn hoofd, vond me een cultuurbarbaar.
Ik vulde in gedachten aan met visie.