Grijs persoon, 2013, computertekening
Ooit of nooit
De muze kent misschien geen babbel, maar ze kent mij. Altijd.
Ze toetst met haar vingertoppen woorden in mijn gestel. Ik hoef
ze er alleen nog maar uit te persen op een X moment. Hoe ge-
makkelijk kan het zijn!
Mijn losse loze woorden passen zich daarna gemakkelijk aan.
Het wonder blijft uren duren zonder dat ik er om vraag.
Mijn broek wappert van genoegen, omdat ik tot de hemel reik.
Ik ben geen bootje wat aarzelt. Bootjes die aarzelen drijven op
niets, gaan naar de bodem.
Daar wil ik het even over hebben,
want
hoe anders is het lot van een grijs persoon. Die heeft altijd heim-
wee naar de dag van gister. Geluk maakt hem nog depressiever.
Zijn boekenkist blijft dicht. Zijn naam staat alleen maar in het
telefoonboek, niet eens op de voordeur. Hij is een keer ontsnapt
uit het zonlicht en de mist heeft zich toen over hem ontfermd.
Grauw en grijs valt niet direct op de mist. In zijn kamer verkleurt
hij snel, hoewel de gordijnen dicht zijn. Hij is een uitgebloeide,
losgeraakte bloem. In de dagelijkse ontvreemding verdwijnt hij
in de schemering der dingen. Ieder jaar sterft hij zonder dood te
gaan. Geen enkele muze bezoekt hem. Hij is als een oude schuur:
alles wat is blijft tot het vergaat.
Daar hoeven we het dus niet over te hebben.