Lente

Groen landschap, 2013, computertekening

2013_groen landschap_ctk

Ochtendgroen

Hij bekeek het van een afstand. Voor de derde keer.
Probeerde de lagen af te pellen. Deze keer bleef alles pril
groen, een mooie lentemist.
Daarna nam de zon het over. Plotseling. Het was nu genoeg
geweest, van het voorafgaande bleef niets over: het was een
korte overweldiging. Kennis verliest het altijd van ervaring.
Zonlicht maakt alles weer alledaags.

Hij deed het nog eens. Tegen de avond met half dichtgeknepen
ogen turen in het landschap.
Het avondlicht hing stil. Alleen aan de grens van de stad trilde het.
En dan die geur! Overheerlijke muf groeigras met groenwitte zweem!
Op het lentelicht is het mooi reizen.

De afstand verdween weer in de mist.
Toen was het mooi geweest.

Tekening

Blue and grey, 2013, computertekening

2013_blue and grey_ctk

Grijze notities

Grijs.
Hij is grijs.
Maar verder verraadt niets zijn leeftijd. Op zijn gemak zit hij in een
comfortabele stoel, lees fauteuil, T-shirt, jeans om het lijf. Gympen.
Grijs.
Zelfs het grijs in zijn haar, tot en met de stoppelbaard, maakt een
gestileerde indruk, alsof het geverfd is. Niets ouderdom. Een ander
voelt zich oud bij hem.
Het gaat hem goed. Hij is fit. Puur uit levensvreugd reist hij de hele
wereld af.
Grijs.
Welke kleur is dat ook al weer?

Hij heeft medelijden met de tijd. De tijd die altijd zo chronologisch wil
zijn, en opzettelijk anekdotisch. Nooit wordt er in de tijd gesneden
uit angst voor rode draad verlies.
Liever voel ik de schok van de liefde, het andere, het tijdloze.
De tijd moet als een mooie appel zijn. Je moet die alle kleuren appel
ruiken, eten en uitpoepen.
Doffe appels blijven achter, rotten weg.

In een stilte was stevige mist. Water bleef smerig drijven. Ver weg
zwom een zwaan voorbij.
Een wandelaar stond aan de kade, kraag omhoog, hoed diep op.
Er dreef iets wits voorbij; toen hij beter keek was het een tekening.
Een niemendalletje, met viltstift gemaakt. Een levenloos verzopen werk
in troebel water.
Een papperig dobberwerk met zwarte strepen.
Nat ziet een werk er altijd goed uit, wist hij boos en liep verder.
Hij werkte hard, misschien wel te hard.

Vroeger

Stadstuin in de nacht, 2013, computertekening

Nico Huch

Richting ooit

In de stad heerste een gloeiende hitte. Snikheet, achter dikke
muren en gesloten luiken. Gevoelens werden niet bedrogen.
De stad leefde, al was het mijn herinnering. Ik rook de geur die
in de oeroude heiligdommen hangt.
Ik hoor nog de geluiden uit die tijd dat ik daar was, met de piep-
kleine oren van een nijlpaard. Af en toe was ik een ezel die zijn
gebit bloot lachte. Een gevleugelde paard vloog vaak voorbij.
Kriskras omzwervingen.
Keurig aangeharkte paden. Beboste tuinen. Gehekt gebied. Groot
geluk is altijd tijdloos.
Ik was vaak op plekken waar huizen hadden gestaan – schreef
ik in mijn dagboek – nu zijn het lege plekken, verlaten door het volk.
Ineens wilde ik mijn zondagse kleren aandoen.

Ik keek weer naar buiten.
De lage lampjes gaven de kleine ruimte iets spookachtigs. Het leek
nog het meest op een soort samenzwering.
Stil fluisterlicht.
Men mocht overal gaan zitten, men mocht overal aan zitten.
Stoelen ontbraken. Tafeltjes waren overbodig. Er heerste grote
meubelmoeheid.
Uit een hoek kwamen murmelzinnen. Groeigeneuzel uit de grond.
Af en toe, je wist nooit precies wanneer, klonk er een mooie poëti-
sche zin over het magere menselijke bestaan, dus over relaties,
over wel of niet seks, over geld, dus over de onmacht om te leven.
Taaie tobberij.
Tot slot werd er gul alcohol uitgedeeld. Tegen de stadse pijn.
Bitterbrij.

Nachtegaal

Februari-verveling, 2013, computertekening

2013_Februari-verveling_ct

In sommige huizen

Alleen de deur van de duivel kiert, zei mijn grootmoeder eens. Die
piept als een kleverig nachtkastje vol doosjes met zalf. Dat was
mooi gezegd. Sommige dingen vergeet je niet snel.
Sommige huizen ook niet. Huizen zijn geen dingen. Huizen houden
o.a. de boze wereld buiten.
Kijk, ik ben ook niet vies van wat oppervlakkigheid, ik kan als zanger
zowel hard als zacht zingen, maar als ik daar binnen op mijn bed zit
hang ik gelijk de liederlijke nachtegaal uit. Daar voel ik me veilig.
Als de nacht valt gaal ik nog flink door, omdat ik het helemaal naar
mijn zin heb. Mijn hatelijke schavuit is met vakantie. De malse glo-
be gloort royaal voor mij en heeft zachte ogen. Stap voor stap be-
treed ik mijn eigen monument. De kubus is vertaald tot woonwaar,
tot leefgebouw. Hierin woon ik zo vrolijk mogelijk.
Dat zou mooi werkelijkheid kunnen zijn, maar voorlopig zit ik nog
als een hond in mijn hok en steek af en toe mijn druipende snuit
naar buiten, noem dat lekkage. Ik lik voorzichtig aan verlaten kin-
derstoel, aan de zonnige pop in het schitterende zand. Pas op, ik
kan snauwend bijten en een blinde fanaat zijn.
De droommolen is een monument van mededogen, zei een ander.
Ik ben zijn naam vergeten.
Maar het klopt ergens wel, al kan ik het niet direct verklaren.

Bladeren

Complex, 2013, computertekening

2013_complex_ct_k

Alles weg

Een uur gekleden kwam ik woedend uit bed. Ik was geheel uit mijn
doen. Een goed begin van de dag, zul je zeggen, maar waar bemoei
je je mee zeg ik dan op mijn beurt.
Ik heb in de keuken een pot thee gezet en ben de tuin in gelopen.
Meestal helpt dat. Het was nog nacht, de sterren stonden helder aan
de hemel. Fris en windstil kan het dan zijn. Het natte gras lag be-
zaaid met bladeren, een vervelend, slordig gezicht. Het dode spul
was het meest van de pruimenboom, hij is wat ziek.
De pot met toebehoren heb ik mee genomen naar boven en daarna
ging ik achter zijn tekstverwerker zitten. Ik start hem op en zoek in
zijn documenten naar het verhaar van dit huis. Alles lijkt geordend,
maar toch kan je er geen touw aan vast knopen. Hij koketteert
louter omdat hij geen gymnasium heeft genoten. Daarom is hij
ook leraar geworden. Uit wraak, dat is zijn grote drijfveer.
Ik begin te lezen, wat ik niet had moeten doen. Ik ga zijn fouten
verbeteren en verraad zo mezelf. Iemand moet de vuile was doen,
denk ik nog om een beter gevoel te krijgen. Ik lees dit als schrij-
ver, niet als echtgenote, ik lees dit als vrouw die ik ben.
Dit is een verhaal naast een verhaal. Hij is een literaire poseur.
En hij is mijn man. Bange man.
Nog nooit voelde ik zo sterk dat mannen en vrouwen niet voor
elkaar geschapen zijn, al zouden bepaalde lichamelijke ken-
merken anders kunnen doen vermoeden. Evenmin zijn mannen
en vrouwen tot elkaar veroordeeld, zoals vaak wordt beweerd.
Ik heb heel wat mannen in mijn leven gehad, of zij mij. De strijd
wasvaak onbeslist en eindigde zelden in liefde. De rollen liggen
vast. Het is een kat en muisspel. We doen het om te overleven.
Waarom zet ik mijn man niet uit huis?
Wat houdt me tegen?
En wat zegt de oude perenboom ervan?
Die zal mij wel een leugenaar vinden, een perverse huilebalk van
de eerste orde. Uit ergernis laat ze dan nog meer dode bladeren
vallen die ik dan weer op moet ruimen.
Ik delete zijn heel oeuvre en kan weer rustig slapen.

Masker

Bespiegeling, 2013, computertekening

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Over het denken

Niemand kende me onder het masker der gelijkheid, en niemand
wist dat het een masker was, want niemand wist dat er in deze
wereld gemaskerden waren. Niemand vermoedde dat naast mij
een ander stond die uiteindelijk ik was. – F. Pessoa

Het geschenk dat hij ons geeft is de ontsluiting in de ruimte van
de wereld. Een oneindige interval van waaruit aanwezigheid is.
Hij trekt ons onzichtbaar naar dat unieke punt, waar het aanwezige
ding verandert in zuivere aanwezigheid. De aanwezigheid van de
ander in zijn vreemdheid is tegelijk zijn radicale niet aanwezigheid.
Aanwezig, afwezig, daar gaat het om. Vreemde aanwezigheid is
dan alles op zijn mooist. Gewone dingen worden vreemd, vreemde
dingen worden gewoon. Verborgen aanwezigheid, daar heb je niks
aan.
En dan?
Er bestaat misschien ergens een theorie van de afwezigheid. Die
zal dan vast gebruik maken van de logica van de leegte. Die ligt
ten slotte overal en eeuwig op de loer.
Niets is wat het is. Geen mens of ding valt samen met zichzelf.
Alles is min of meer voorwaardelijk. Het bestaat omdat er niets
anders is.
Om helemaal niets te zijn is dus heel knap als je dat voor elkaar
krijgt. Misschien bevindt je je dan in een stukje oponthoud.
Zou je dan jezelf terug kunnen winnen? Lijkt me geweldig!
Waarschijnlijk moet je jezelf dan heel langzaam ontmoeten, zodat
je bewustzijn geen enkele kans krijgt. Je bewustzijn aan banden
leggen kan trouwens nooit geen kwaad.
In die uitgewiste toestand word je volkomen blootgesteld.
Anderen zien dat. Hopelijk.

Leugen

Gespeelde verbazing, 2013, computertekening

2013_gespeelde verbazing_ct

Theater

Even leek het er op dat hij onverschillig was voor vormen, maar
wij hoorden niets, omdat de wind zijn mond liet wegwaaien, zodat
ieder woord voortvluchtig werd.
Daar zit je dan als valse Pinokkio onder de jammerende bladeren.
Uiteindelijk versnipperde de wind ook nog zijn schaduw, dus er
bleef niets over van deze charlatan. Hij hoefde nooit meer te wer-
ken voor de waarheid. Het was gedaan. De lampen van de waar-
zegsters werden niet meer opgewreven voor een positieve uitkomst.
Als taal niet meer taal is wat is er dan nog over?
Dan is het komen en gaan misschien ook niet meer van belang.
Dan kun je alle bloemen net zo goed  naar de maan gaan gooien,
voordat je weer een lekker hapje eet.
Hij was afwisselend een trage of een driftige die een mijlpaal zocht,
maar met zijn woordeloze gulzigheid kwam hij nergens. Ooit leek
de toekomst nog lekker te smaken, maar nu is zijn gezicht al pap.
Hinkend liep hij achter zijn vroegere salvo’s aan. Niemand vond het
vreemd dat smart een totaal theater was. Je kreeg er nadorst van.

Zwart

Sombere man, 2013, computertekening

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Tandeloos

Wie helemaal zwart is geworden spaart wat uit, want het zwart
kent geen lach en heeft geen bezwaar tegen de donkere kleur.
Zwart gestemde mensen lijken geen tanden meer te hebben om
ergens in vast te bijten, zij laten het zitten omdat het nu eenmaal
het lamlendig lot is.
Als argument willen ze nog wel eens zeggen dat rozen ook geen
tanden hebben om zich te verdedigen, maar dat is maar een halve
waarheid, rozen hebben doornen. De donkere mensen stoken hun
brein verkeerd op. Bovendien laten ze hun pokerface ook nog eens
op het nachtkastje liggen. Woorden worden botje bij botje gewogen
en afgekraakt, een landkaart blijft een puzzelkaart waar overheen
gekotst is. Alles is onleesbaar en te veel.
Kortom, de enige overdaad is het constante zwarte.
De losgeslagen hoofden zijn niet meer in goede handen. Horloges
worden nooit meer opgewonden. Het instinct is ingedikt. De zin-
loze zintuigen liggen op de rommelmarkt voor een zacht prijsje.
In zo’n geval maakt het gedicht niet meer gebruik van het hoofd.
Ieder gezicht is een dood meer. De fanfare zwijgt met gebogen
hoofd. Wie zo mooi wil zijn als de waarheid begint met liegen. De
geformuleerde wrevel is op herhaling. Een spiegel ziet alles ver-
keerd en de ogen zijn stinkende bronnen waaruit twee totaal ver-
schillende beelden spruiten.
Zou het helpen als ik zeg: het mooiste weer maakt je opgetogen?
Spiegels stralen? Je tong hangt niet als kuit uit je mond? Een neus
is niet aangenaaid? Men zuigt niets uit je oor? Je scherpe kin wordt
niet verbogen? Je tenen hebben geen tanden? Er zit geen snee
brood tussen je billen? De treurwilg verwoest je huis niet?
Of een tip: laat je groot rood hoofd drie maal daags strelen?

Oude wijven wisten het vroeger al: in betraande ogen smelten de
wijzende vingers.
Een vette slak gaat ten onder aan zoveel zout en zoveel tijd.

Nachtstem

Mannentafel, 2013, computertekening

2013_mannentafel_ct

Zo is het maar net

Zo is het vreemde, zo is het begonnen. Ze zagen hoe de golf van
ontzetting als een vreemde wandelaar de nacht verliet. Wij, de
liefhebbers, gingen rustig door. De vrouwen waren al verdwenen
of vervoerd, een schommelende eenheid van late vijftigers bleef
achter.
De mannentafel was compleet. Meesterschap heerst rondom.
De bronzen mannen mompelen door, ze worden ouder per minuut.
En de dichter?
Die trekt zijn jas uit protest over zijn oren en fluit wat voor zichzelf.
Alle mannen denken juichend juist als de tapkast tapt. Hun monden
trompetten een laatste verovering, ze maken daarbij een fruitig
geluid. Ik denk nog wat een kalend fruit is dat. Maar zeg het niet
hardop, mijn hoofd gloeit zo al genoeg.
Dit bijna versteende fruit zal bij het luiden van de laatste bel, als
de tijd stopt,volkomen uiteen vallen. Niemand weet dan nog wat
meesterschap is. Tararaboemdiee, het is een wonder als men de
deur kan vinden. Die ligt ineens verstopt achter vallende heren.
De nachtstem heeft zijn gevaarlijke schaduwen vooruit gestuurd,
dieren nemen het over. De drankzucht hangt stijf tegen de muur.
Dan worden er nog wat vluchtige sleutels gewisseld. Men wil niet
weten hoe het afloopt.
Een dode perenboom laat takken vol stervende vlinders zien.
En de dichter?
Die roept staande de klinkende namen van de mannen al waren
het antieke knotwilgen. Zijn lippen trillen niet, hij weet wat hij
doet, hij is dichter. Het einde is nog lang niet nabij. Zijn drijvende
wijsvinger wijst wijsheid aan. Woorden van bedrijvigheid wrijven
hem warm.

Na de droom

Geduld, 2013, computertekening

2013_geduld_ctk

Slaap

Je weet zeker, je slaapt goed, iedere nacht. Maar die dromen,
dat is een ander verhaal. Met ogen als knopen in een zakdoek wil
je alles bewaken. Dat gaat natuurlijk niet. Je kan van alles willen.
Zo droom je van lichter gewicht, je voeten gingen al zweven, ter-
wijl de rest van je lijf juist zwaarder werden. Hardgebakken dromen
noem je het. Je keuzes zijn op dat moment niet meer verplaatsbaar.
Pas als uit één van je ogen een zware, zwarte trap ontspringt word
je echt onrustig. Je krijgt het zelfs Spaans benauwd.
Aan het einde van je droom herken je de onmogelijkheid en gooit
alle vertalingen van de zee er tegen aan. Daarna open je je ogen
met gekregen rust. De zee maakt je altijd wakker. Het is een oud
gegeven. Daarom is de zee de zee.
De verder overbodige ogen, die de weg of het huis herinneren, zien
de looiende regels van de verdere dag. Gewone dingen zijn niet
langer vreemd. De blinden in de nacht zijn beduimeld door voze
vingers. Het eerste licht jaagt. Brekende takken krakelen. Een nest
valt kermend naar beneden.
Uiteindelijk is de nacht blank geworden en noemt zich dag.
Het donker voor mijn deur is opgelost. Rondom vliegt nog een en-
kele traan. Het stelt niks voor, laat de paraplu maar thuis. En kijk,
alles wat eens heeft gekropen komt aangevlogen! Wat mooi al die
jonge stemmen in de lucht! Ik geniet na de slaap.