Niet grijs

Open mind, 2013, computertekening

2013_open mind_ct

Blind date

Zijn ogen staan op stokjes, zijn blik is ongewild wild. Hij is bezig
met zijn zomerdroom. De ruigheid verliest het van het zachte, zijn
gezicht staat op troetel. Hij richt zijn bede tot een jonge vrouw,
hij wil haar totaal. Zij bloost van zijn wollige woorden en begrijpt
waarom ze zich zonet optutte. Het wordt tijd voor minder verzet.
Ze waren altijd bevriend, onafscheidelijk nog wel, nooit intiem.
Nu de kersenbloesems allemaal zijn gevallen, zij trokken de lente
weg, zie je de vlinders, licht en wit, fladderen en paren. verderop
zwaait en zwekt een zwaluw in de lucht, je wordt er duizelig van
als je te lang kijkt.
De avondmist zal alles binnen helder maken.
Liefde is geen gerucht dat komt en gaat, geen luchtbel in een
vluchtige rivier. Liefde is een soort wederzijdse eer, een ontkenning
van welke dood dan ook. Je bent even onsterfelijk, postmortaal. Het
dwaze hangt aan je lip als een gekunsteld hemels lied. Deze ijdele
dichtersdroom riskeert glorie en geweten.
Hij wil trompetten, kent de wijs, zij ziet alleen zijn ogen en belandt
in een bekoorlijke minnebrand. Amor heeft luid geroepen, de tijd
kent nu geen tijd. Je ziet hier dat de kleine ruimte zonder maten is.
Als gedachten aan spraak ontstijgen dan is de liefde pas mooi.
Woorden kunnen veel ontkrachten. Zwijg dus eventjes.

Mooi moment

Zwanenmeer, 2013, computertekening

2013_zwanenmeer_ct

Moeite

De hoge hemel leek even een blank terras. Kort daarna somberde
de lucht donker bezweet. Je kon een flinke bui verwachten, maar
de rode wind verliet de stervende zon snel en er ontstond een
achtergelaten donkere poel.
Ik vond het zo spannend om te zien dat mijn vingers door mijn
vuisten kropen. Alles voelde wild en woest aan. Niets zou meer bij
het oude willen of kunnen blijven. Ik werd spontaan volwassen.
Twee hagelwitte zwanen dobberden stil in de zwarte poel. Schoon-
heid is nooit een ondergang, het is altijd mooier dan het summum
van mijn kindertijd: parelmoer.
Ik was buiten, het was kil zonder zon. Ondanks het late avonduur
stond mijn huisjas open. Door het warme beeld, mijn geluk, had
ik geen last van de kou. Mijn inwendig vuur verwarmde de wereld
om mij heen. Dit moment kon niet gestolen worden, het was te
veel één met mij.
Ik sloot mijn ogen om alles voor altijd op te slaan en besloot voor-
taan niet-wetend te zijn. Mijn onrust verdween. Ik kon niet langer
denker zijn. Alles was van goud. Is dat dan je levensbron?
Ik was voortaan de jongen van mijn herinnering, die net als de late
zomerwind zacht sprak. Ik was de stem die nooit meer zweeg, alles
benoemde.
Tot slot maakte ik met de laatste dorre takken een mooi muziekje
voor mistige dagen. Spinnen schoten haastig weg.

Tongtaal

Losse gedachten, 2012, computertekening

x.2012_losse gedachte_ct

In de wolken

We sleuren hem het toneel op. Schoppen en tegenspartelen heeft
geen enkele zin. Hij heeft geen keus, anders breken ze hem de
benen. Zijn gewichtig lichaam is ineens niet meer dan een na-
smeulend kastje. Het hart lijkt platgeslagen, de smakeloze nieren
zuchten, preken vrezen verval.
Spreken zul je, we zullen je tong losmaken en je mag ook niet
langer stapvoets denken, daar heeft niemand wat aan. Struikel
eerst nog even over je eigen chaos. Wij vegen de rotzooi straks
wel op. Je weten en beter weten zijn vergeelde foto’s geworden,
niemand heeft er nog belang bij. Wrok en wraak omarmen elkaar
niet langer. Geef maar toe: je bent in de wolken, al wil je niet.
Je droomt al in kleur terwijl alles zwart-wit is. Geweldig!
Waarom nu nog langer gezwegen, iedereen gunt je een betere ik.
De oude held ligt in scherven, de nieuwe speelt zich een weg, hij
heeft er zin in, is moe van het rampen vastklampen. Kijk, deuren
buigen als butlers voor je. De eeuwigheid is nog lang niet uitge-
blust. Zelfs in een verloren stukje pauze hoor je geen enkele snik.
Wolken verdwijnen omdat ze tegenspreken.
Miljoenen paardenkrachten worden van stal gehaald.
Je lijkt nu het meest op lekkere jus dat uit het vlees druipt.
Het voelt allemaal gul.
Het lot is op goed geluk gevallen.
De vuist is ontspannen, de jaloezie ontgroend.
De hemel heeft zojuist de aarde bereikt.

Wankel

Voetfobie, 2012, computertekening

2012_voetfobie_ct

Voet voor voet

Het wankel evenwicht dat de voeten opvoeren wordt met keel en
tong aangevuurd. Men zingt het hart uit de keel, vergeet het leed
en pakt de lust. Ontroering volgt.
Hier en daar kleeft de echo van een leeg leven nog, maar men
geeft die klank geen aandacht. Men is één met het bovenaardse.
En als het applaus aanzwelt en sommigen buitensporigheden gooien,
weet men nog van de duizend duizelige voetpassen.
Alle tenen zijn weggedacht uit het voetpaleis, de drager is geplet
plat. Puur uit speelse mateloosheid! Het wordt nu tijd om jammeren-
de wielen te zoeken.
Als het glas moe is en de stoelen gekromd achter blijven, dan is
het druk bij de spiegels. Elke spiegel heeft zijn eigen portret. Gor-
dijnen zakken plotseling ineen. Een verdwaalde dolk kan nu zo
maar in een passerende rug vallen. Opletten!
Even later is de borst te benauwd om aan te horen, het lijkt wel of
het lege peperzakje is opgeblazen. Bij het vallen blijkt de hardste
hardstenen trap iets te hard. Langs de onstandvastige zekerheid is
ineens het einde daar. Iemand trok zijn vest recht.

Huisharlekijn

De droom komt nog, 2012, computertekening

Blond

En dan kom ik een blonde verschijning tegen.
Het is de huisharlekijn, een soort siliconenkit. Hij is een grote
hartenbreker. Als hij gaat lekken ben je er geweest.
Meestal stelt hij je vragen over de poëzie, hij wil graag weten
waar je staat.
Zijn leven is vrolijk, nooit is hij triest. Alle triestheid is ooit
verdampt, zweeft in de drukkende dampkring, wachtend op
het moment van cellofaan-verpakking. Vacuüm.
Hij stelt je vaak verwaande vragen over de poëzie, hij schaamt
zich niet. Ook niet in het volle licht. Waarom zou hij, hij kent
alle woorden uit het grootste woordenboek, ook de saaie.
Uit conformisme hangt hij uit naar inertie, hij heeft geen haast.
Zijn  jongenshart heeft alles aangenomen wat de revue pas-
seerde om het vervolgens aaneen te rijgen. Dat lijkt geleerd,
maar stelt in wezen helemaal niets voor. Het is zijn sullige sili-
conen leven.
Over zijn nieuwe leven wil hij nooit praten. Het gaat je niets
aan, vindt hij. En misschien is dat ook wel zo. Immers alle an-
dere levens gaan ons niets aan. Bovendien hebben we het veel
te druk in ons eigen kamertje boven.
Dan heft hij plotseling zijn hand op.
Zijn hand heeft geen vijf vingers.
Zijn hand geeft toekomst. Heel bijzonder.
Stilte volgt.
Je kan alleen horen hoe de little kit nog een slok betekenis
achterover slaat.
Daarna is alles weer gewoon.

Eigen wereld

Kiefers kamer, 2012, computertekening

Hier

Hier is vertwijfeling te vinden. Misschien vernietiging.
Hier zegeviert de grens. Als het groen uit hersenschimmen
vloeit spatten alle illusies uiteen. Dan kent rede van het hart
geen enkele grens meer, dan worden we hulpeloos.
Op dat moment verschijnt er vaak een engel. Die heeft je
verminderde levenslust gehoord en zal de lasten van je pijn
en verbittering wegnemen. Hij heeft zijn eigen wereld.
Goed en kwaad worden in één klap opgeheven, zij worden
onverschillig. Niets is meer angstaanjagend.
In deze ruimte, in deze kamer van Anselm Kiefer hangt de
hemel laag. We weten nu waarom. Zij hangt zo laag dat het
op mijn schouders drukt. Mijn enkels bezwijken bijna.
Ondanks het hemelse blijft het hier koud en hels.
Hier ontbreekt begrip. Er is geen tederheid.
In die zin is er geen hoop op redding.
Iedere inspanning wordt niet beloond. Hier heerst de slape-
loosheid van het zoldermonster. Hier stort de hemel naar be-
neden en plet je zelfbewustzijn.
In deze steriele stilte hoor ik mijn pols kloppen. Mijn cellen
raken opgewonden en slaan elkaar geestdriftig in elkaar.
Ik ben een bevend mens, die zijn voltooiing praktisch heeft
bereikt. Mijn engelengeduld is bijna op.
Dan komt de redding toch nog: ik word wakker.

Leeg hoofd

Dove man, 2012, computertekening

Leegte

De woorden in zijn hoofd zijn verdwenen. Er was te veel ge-
zegd. Iets hield hem uit de slaap. Het lege beest kroop onder
zijn huid.
Soms doezelt hij licht weg om daarna weer met een schok
wakker te schrikken. Hij weet niet waarvan. Slaapkamerkleed-
jes spreken niet. Eenmaal wakker wordt hij onrustig.
Hij kruipt uit bed, niet zoveel later.
Beneden ligt de hond, Wolf, rustig te slapen. Hij wel.
Toch voelt het beestje dat zijn baas er is. Hij strekt zijn voor-
poten, geeuwt zijn bek, schudt krachtig zijn kop met een
klapperend geluid alsof zijn botten rammelden.
Het baasje hoort niets, hij is doof. Al heel lang. Wolf weet dat
en waakt alert.
Heel lang keken ze elkaar aan. Wie doet de eerste actie?
Beide de tong licht uit de mond/bek. Nu geen tanden laten
zien, nee, het is nog niet nacht.
De dove man zit in de stoel. Handen op de stalen buizen van
de leuningen. Hij verdeelt zijn aandacht tussen die handen en
zijn hond. Die weer lijkt te slapen, de grote hondenrug rijst en
daalt bij iedere ademhaling. Soms doet Wolf kort één oog open.
Er is niets, hij blijft onder het bureau liggen, aan de voeten van
de baas.
Zo blijft deze dag leeg verder gaan. Onze man hoort het niet.
Het geluid van de dag is niet aan hem besteed.

Zwijgzaam

Leeg hoofd, 2012, computertekening

Neutrale man

Zoals de minnaar bij zijn meisje blijft zo blijft zijn gezicht
neutraal. Er valt niets te lezen. Ook niet als de reis vochtig is
en de coupé leeg.
Toch is zijn gezicht niet versleten. Hij heeft gewoon geen
gezicht. Zijn kop is schotvrij of wie weet te helder. In het
licht van de menselijke stilte val je niet zomaar op. Pas na
werkelijke wellust puilen de grote ogen uit en voeden de
nekharen gewillig iedere huivering.
Hij weet wat stil is. Zijn zwijgzame lippen vlammen niet.
Anderen doen welsprekende daden. Hij is meer een door de
zon gewonde steen. Alleen het vloeistoffijne meisje kan hem
laten zingen. Dan komt hij even uit zijn stoffige tombe. Dan
laat hij vogels los van zijn lippen, waarop de ogen gaan luiden.
Zijn dode deur heeft even geen kramp meer.
Lawaaierige wimpers gaan klinken als fluwelen harpen.
In de fontein van het voorjaar heeft ieder zijn nest.
Later, als de overhand heerst en de echo’s bomen vangen, is
het stokstijve leven weer begonnen.
Dan is zijn gezicht weer wenkwolk geworden.

Lokstem

Heavy hand, 2012, computertekening

Hoop

In het land van de doorgemergelde sterren viel hij nog al op.
De warmte van zijn danspas liet zichtbare sporen  na. Zijn
lippen verraden een laaiende lokstem.
Ooit kwelde hij iedereen met zijn helder licht, nu danst en
kruipt hij het liefst in het duister donker. Zoals herten zich
uitrekken boven het hout, zoals een havik de lucht vangt, zoals
het licht de vissen laat blinken, zo beweegt hij zich op aarde.
Het is een groot genot. Alleen de kikker schrikt in de bek van
een ander.
Deze dichter, nooit gesloten voor dromen, keert alles het liefst om.
Dan leeft hij pas. Zwijgen zou waakzaam zijn in de mond van de
zonderling. Helder en onbuigzaam is zijn geest. Hij breit langdurig
aan zijn eigen nachthemel. Zijn lust kent geen rust.
Kijk, zegt hij, stilte is een spatie tussen de mensen. Boos en wie
weet ook duizelig, weet men even niet wat te doen. Hij zal je niet
in stilte kunnen verlaten, zijn handige hand is daarvoor te warm.
Aan de andere kant: tussen lichaam en lichaam breekt en beeft
het leven.
Er blijkt altijd enige hoop te zijn. Die kruisdanst al langer dan
ieder leven. Zelfs als we even stil zitten. Hoop verlaat ons niet
in de stilte, het praat altijd in hongerige herinnering.

Zuiver ijs

Piëta, 2012, computertekening

Smart

Zij heeft een vuile blik op zuiver ijs, haar ogen staan op melk-
wit. Zij is half blind en kan prachtige verzen rijmen. De klinken-
kende zinnen dansen in het nachtlicht als motten voor de lamp.
Eens was zij het troeteldier van een dwerg, maar die vertrok
ineens. Ging de blote natuur in. Hij was uitgeraasd.
Vanuit de verte denkt ze nog wel eens aan hem. Meestal lelijk,
ruw. Ze wenst hem een erge etterende infectie, zodat hij dui-
zend doden sterft en uit smetvrees niet eens begraven wordt.
Ondertussen vonkt versleten band met hem nog uit haar vel-
gen, terwijl de uren voortrazen. Potscherven van oud geluk
klinken door de verlaten straat.
Pas als alle gedachten de streep van slaap hebben gekregen
is ze vrij. Geen zoeklicht zal haar nog kunnen vinden.
De vlekkeloze maan verschijnt door de morsige wolken.
De haard is gedoofd, de as uitgestrooid.
De tuin uitgeblust.
Ze slaapt de slaap van gemis.
Ze droomt dat ze niet weet waar ze moet staan. De groepsfoto
is al gemaakt. De vergane jaren komen niet tot bedaren. Ze is
weer een nette slet met als bruidsschat slechts een kleine
schaamlap. Ze voelt zich bekeken.
Hoe erg moet het worden, hoe ver moet het gaan?
Pas als de kraaien gaan fotograferen, foto’s van haar maken
voelt ze zich thuis. Tussen de krantenknipsels en vergeelde
brieven zit haar uitgebakken leven.

Had je maar naar je vader geluisterd.
Had je maar niet naar die dwerg gekeken.
Had hij je maar niet aangekeken.
Nu kan ze hem niet vergeten.