Bosrijk

Bos zonder regels, 2012, computertekening

Herfststuk

Grillig en wisselvallig kan het bos zijn. Ik weet er alles van,
ik woonde er lang bijna in. Feiten feilen oude troeven daar
als je even niet oplet. Ooit heb ik het bos verweten niet trouw
te zijn aan mij en dat aangelegde paden geen regels behoren
te zijn.
Mijn bos werd altijd knap humeurig als ik met mijn hond de
grond naast het pad betrad. Kleurige gordijnen van bladeren,
een walm van lijkenlucht was één van de gevolgen. Het bos
wou ons tot wrak fratsen, maar we tuinden er niet in en liepen
onze weg zonder te dommelen. Mijn hond en ik waren sterk in
die dagen. Onderweg grapte hij smoezelig: raak de slapende
hond naast de dode auto niet…(een auto had hem ooit aan-
gereden). Ik vond het heel zelfspot lollig, begreep zijn plezier.

Het bos is een vergaarbak van soezende zeeën op het platte-
land. In de herfst laten de bomen hun liefjes, de bladeren,
los alsof het ineens gebroken is waar je niets meer mee kunt
zien. Iedereen weet dat de bladeren feitelijk de ogen van de
boom zijn. Maar het kan ook zo zijn dat de bladeren moe zijn
geworden van de lange vergaderingen in het bos.
Hoe dan ook op goed geluk vertrouwen ze bij afsterven op
een later, fris nieuw leven. Bomen weten blindelings hoe dat
moet.
Je hoeft de vlag dus echt niet halfstok te hangen als er een
blaadje valt. Zelfs de stamvader laat dan een stuurloze lach
horen (wat wij mensen dan vertalen in geritsel). Geketend
aan het circuit van het seizoen verliest hij graag.
De eerste voorjaarsvlinder maakt de boom blij, knoppen gaan
spontaan weer spruiten.
Onnoembare namen van tekens liegen niet. Nooit.

Halfgod

Blue night, 2012, computertekening

Blauw werk

Zij viel niet in dienst van een vurig geloof. Voor haar geen
nodeloze strijd voor de platheid van een groot ideaal. De
schrale schimp van gelovigen deed haar niets. Integendeel
ze vond het maar sneu voor de ander. Ver verwijderd van
geloof in het hiernamaals zag zij de dood gewoon komen
en het leven eindigen zonder een eventueel vervolg.
Aan de andere kant zou zij niet weten wie ze was. Ze deed
haar plicht zonder te weten wat zij vervulde. Als het avond
wordt gaat de wind vanzelf liggen scheen ze te denken. Wij
weten wel beter inmiddels. Wij laten de rozen bloeien.
Eigenlijk zou je kunnen zeggen dat ze instinctloos door het
leven ging. Niet naamloos, dat was nog erger. Iemand wiens
ziel geen naam draagt heeft geen lichaam.
Gelukkig hoeft niet iedereen een halfgod te zijn, al is dat
vaak leuk gezelschap. Halfgoden hebben veel fantasie en
koesteren menslievende gevoelens. Bij haar gaf menslievend-
heid geen pas. Daar was ze te nuchter voor.
Het was een hele kunst om de geest zo min mogelijk aan de
wil te onderwerpen. Je verkleind daardoor je persoonlijkheid
en banaliteit komt niet voor. Tenminste niet in je eigen ogen.
Misschien was ze daarom wel verheven, vergreep ze zich aan
het grote niets.
Persoonlijk droom ik over macht en roem. Ik wil niet van nut
zijn. Ik wil iets hebben om me aan te ergeren. Ik heb een
hekel aan nut. Ik ben een altruïst op mijn manier.
Zo eindigt dit belangeloos verhaal.

Fantasie

Kleurkop, 2012, computertekening

Onrust

Het razende wiel in het oor maakt hem wat van streek. De
lange jabroer eist zijn tol. Even lijkt het te wemelen van
elastieken halzen, maar dat gaat gelukkig snel over.
Hij springt op naar een nieuwe maan. Zijn kokende hand raakt
het snel aan. Tenminste in de koninklijke roos van zijn ver-
beelding.
Als kind had hij al een te grote fantasie. Het was zijn onbegre-
pen onrust. Hij smoorde zo de akelige alarmen.
Anderen noemden hem een zacht fluitende flapdrol, wat hij op
zijn beurt een eer vond, hij was tenslotte muzikaal. Hoe dan
ook, zijn kolkende brein werkte altijd op volle toeren. Op die
manier word je behoorlijk oud en niet voorgoed vergeten,
scheen hij te weten.
Geen dood doet hem schrikken, hij heeft toch veel te veel
kleur voor die lege brokken. Zijn hartstocht doet menigeen
behoorlijk schrikken. Men is te gauw jaloers.
Op andere tijden zingt hij soms als robot een verlossend lied.
Dat wordt op prijs gesteld, men hoort wel duizend zingende
violen. Ieder gat wordt mooi dichtgeknepen door de mooie,
gevoelige klanken.
Onder de ruisende kruin van het geheugen wordt alles opge-
slagen, klank voor klank, bladzij voor bladzij.
In iedere stoffige bovenkamer wordt een souvenir een relikwie.
Uiteindelijk, als zijn gelaat alleen nog maar een kamerplant is,
ontkleurt alles tot het grijs van een verlaten wrak. Achter de
bleke oogkleppen kleppen de noodklokken al.
Alles eindigt tenslotte.
Tussen de blozende dovemansoren ligt veel herinnering.

Donker

Nachtbeet, 2012, computertekening

Die nacht

Als het nacht is hoef je niet meer te oogsten in de dwaaltuin.
Dat scheelt. Onnodige, onmondige onzichtbaarheden bestaan
niet meer. Pas als een bundel licht de duisternis verlicht krui-
pen de kreten van de kamer uit alle hoeken te voor schijn.
Zij tonen de zwarte stilte en de schreeuw van de dove in de
keel.
Ook al hebben alle getuigen zich verschanst, in een verse
bundel licht zijn ze het bewijs van het knevelen en kwellen in
deze o zo potente tijd.
Laat het liever donker blijven, zodat men ogen en oren sluit.
Juist in die nacht werd een streep weggeveegd en zag je twee
verkreukelde koppen. Het laken stond nog in het gezicht. Ver-
waaid en eerst onbeweeglijk lagen ze naast elkaar. Alles wat
waar was hoorde er niet te zijn. Zij waren geen paar. Zij waren
levend brood, aten elkaar op. Hun lippendiensten waren blij-
moedig bij elkaar aan het pootjebaden. Het brood werd pap,
als karton in te lange regen.
Een buurman die gehurkt op het bed met zijn oor tegen de
muur stond te luisteren zei: Ik fluister in een vergiet, geen
liefde, geen verdriet. Daarna at hij nog meer lucht. De nacht
had hem stevig beet.
En zo versleet iedereen de nacht op zijn eigen manier.
De waan van de raadsels vervolgde het leven.

Spiegels

Verkoolde clown, 2012, computertekening

Leeg nieuws

Je kon de verkoolde geschiedenis gewoon ruiken. Je werd
door de omhoogkringelende rook gestreeld. Op die manier
werd de horizon schoongewreven van alle mensen.
Wij bleven alleen over.
Ondanks alle grijzigheid voelde ik de temperatuur van je
gezicht. Je wangen kleurden als vuur van een zelfontbran-
dende roos.
Ik kwam niet dichterbij, ik zou me misschien schroeien.
Mijn hartkloppingen laten het tweemaal gestorven maanlicht
in mijn keel zien. Het is bijna als sneeuw wat instort als voor-
teken van een groot geheim.
Je bent even mystiek als een zwaan.
Ik zou een gemeend gedicht voor je kunnen schrijven.
Maar ik doe niets, ik houd afstand. Je verlichting zou me
ontregelen. Het enige wat telt is de aftelling als een soort
hunkering, mijn verwrongen klaagzang.
De zoektocht, ik zoek nog het juiste woord hiervoor, voelt
niet alleen angstaanjagend, het is ook eindeloos mooi. Net
als jij. Of nee, niets kan zo mooi zijn als jij bent. Als ik me
met jou vergelijk ben ik verkoold deeg. Zou dat die rook, die
geschiedenis verklaren?
We zijn elkaars vlam, of ik zou dat graag willen.
We zien elkaars spiegels en plukken elkaars verwachtingen,
schrijven met elkaars meeldraden in een inkt van gemaakte
leegte.
Hoever is de omarming? Ik wil je plunderen, zingen van bloed
en vlees.
Ik hoorde dat je niet ongebonden bent.
Het murmelende maanlicht heeft het me zelf verteld.
Ik doe niets.

Ikvreter

Blauwe waas, 2012, computertekening

Blauwe waas

Het is zo maar een kamer. Een kamer zonder muren. Het is
zijn kamer. Slappe strengen verbinden hem met het univer-
sum. Zijn hersenen wachten af, kunnen niet anders. Hij is
nogal zwak. Altijd in de afwachting. Altijd bleek verlegen.
Maar er wordt wel beslist. In die beginnende megafase is
het niet stil bij een ander. Dat kun je horen. Het tast hem
aan. Hij schaamt zich blauw.
Aarzelend steekt hij zijn hand op. Men kijkt zijn kant op. Hij
heeft vijf vingers in de lucht, een wonder. Elke vinger heeft
een verleden en een toekomst. Die hand sluipt bij de men-
sen binnen. De ikvreters zijn stilgevallen en klokprikken niet
meer.
Zijn stille hand vergruist de inwisselbare handdrukkers.
Hij zegt: Ze hebben me ingefluisterd bevolen dat het nu,
ja nu, noodzakelijk is. De nood is hoog! Het is noodzakelijk
dat we niet meer spreken. Niet en nooit meer.
En daarna deed men het, men zei O.K. met een gebogen
hoofd. Men is toen ouder geworden.

Verkoold

Jackie Lisa, 2012, computertekeningen

Geen gezicht

Ze had een gezicht dat veel weg had van een laatste, bijna
weggewaaide bloem. Haar lichtpaarse gelaat verbleekte per
seconde. Ze was doodkoppig.
De doodkoppigen zijn stellig of stil. Ze drijven met hun ogen
de wolken weg en wijzen zomaar iemand aan. Hun handen
zijn hard, in tegenstelling tot hun oren, die omhelzen het hart.
Waar het buiten koud en zwart is, daar waar de wolven graag
zijn, laten zij hun warme kant zien. Zij huilen mee, zodat de
stenen in de zon willen dansen en de insecten wegschieten
als een net geknapt stuk elastiek.
Meestal is er weinig licht. Alles lijkt dan schaars en niet onder
controle. Hoe anders is de lichtstad! Met z’n tienduizenden
leest men daar boeken. Boeken over het menselijk bestaan
of varianten daarop. Alles onder de loep. Niets mag verloren
gaan tot de grond is vergaan. Pas als alle bladzijden uitgele-
zen zijn gaan ze naar bed. De vacht van de huiskat neemt het
over en ronkt zich rood, omdat het licht beslag legt op het ge-
luid. Zo wordt alles groot wat klein was.
En zo spugen de bleke doodkoppigen het eten weg. Zij bezit-
ten het geheim en bezingen het in de nacht. Hun tanden bloe-
den als gevulde bonbons. Dat is nog eens lachen!
Als je oud en wijs wilt zijn moet je eerst ontdekken dat dorst
iets nats is. Dan pas gaan planten en bomen uitlopen.
Terwijl ik dit schrijf denk ik: ik lijk wel gek. Knarsetandend gek.

Knipoog

Leeg, 2012, computertekening

Fantast

Het verhaal had hij nooit aan iemand verteld.
Niet omdat hij zich er voor schaamde of het geheim wou hou-
den, maar omdat hij het domweg niet beschouwde als een
verhaal van hem. Het was meer een vreemde geschiedenis
die hem kwam aanwaaien.
Hij zag steeds flarden, scènes:

Op een onverwacht moment was hij ineens zichzelf en zat aan
een tafeltje in de hoek van een café. Hij droeg een witte latex
broek en een mouwloos wittig hemdje. Zijn haar was zo kort
geknipt dat het van een afstand net leek of hij kaal was.
Het licht in de bar was gelig gedimd. Er stond rustige muziek
op. Iets van Sarah Vaughan, van die oude dreutel.
Er knipoogde iemand naar hem. Hij knikte terug.
Ze raakten in gesprek. Staken sigaretten op. Keken op hun
horloge.
Of:
Opeens zag hij zijn appartement in een parkje.
De twee grote bomen piepten te voorschijn. Zelfs deze
merkwaardige ruimte werd nog gescheiden door een vuilwitte,
buitenmuur. Voor de privacy.
Er stonden weinig meubels in de tuin. Toch leek het een goed
schilderij (het moest een of ander landschap voorstellen).
In die ruimte kon hij goed wegdromen. Dat deed hij dagelijks
om te overleven. Het liefst met haar.
Of:
Hij zag alles met een duidelijk begin en eind. Ook scherp.
Het leek erop alsof die beelden iets duidelijk wilden maken,
hem iets wilden vertellen. Het deed pijn om zo te zien.
Soms was hij in zijn grote stad op zoek naar werk. Dan belde
hij allerlei nummers uit de krant om zich aan te bieden.
Zonder succes overigens.

Het hele weekend spookten die beelden, die gesprekken door
zijn hoofd. Heel druk en onzinnig.
Dat was vreemd, want alles was immers fictief.
In werkelijkheid deed hij gewoon niets.

Broei

Blue man, 2012, computertekening

Soort gevoel

’s Avonds zat ik met Helga in de woonkamer van mijn huis
naar een detective te kijken. Ik zag niets, hoorde niets, blok-
keerde mezelf. Er hing iets broeierigs in de lucht.
Ik had me voorgenomen niets aan haar te vertellen wat ik die
middag gehoord had. Het zou niet verantwoord zijn. Er zou
flinke heibel van kunnen komen.
Niet doen dus. Je moet onnodige complicaties mooi buiten de
deur houden.
Natuurlijk viel mijn afwezigheid haar op. Te opzichtig.
Een ‘Wat is er aan de hand Anno?’ volgde. Ze stond voor me
met haar handen uitdagend in de zij geprikt en keek mij daar-
bij bijna streng aan. Op die vraag had ik kunnen wachten.
Ik ging staan om mezelf een houding te geven.
Het viel me trouwens nu pas op dat ze wel een halve kop
groter was dan ik en ik was nog wel een man! Het voelde wat
ongemakkelijk. Mijn natuurlijk overwicht verdween als sneeuw
voor de zon.
Ik ging zuchtend zitten.
‘Ach ik ben mezelf niet zo en heb ook wat hoofdpijn…’ ant-
woordde ik half verklarend. ‘Er is van alles aan de hand op mijn
werk…en ik heb je al eerder verteld dat het ook niet zo lekker
zit tussen Floor en mij …alles loopt wat uit de hand …’ loog ik
verder.
Dat was afdoende, ze liet me verder met rust, droop af, ging
terug naar de logeerkamer. Ik bleef achter in mijn kamer.
Die nacht sliep ze slecht. Droomde druk en naar.
Ik ook.
Het toilet werd een aantal keren bezocht.
Morgen zou ik haar alles vertellen als ik de moed had.
Ja morgen.

Vriend

Sterrennacht, 2012, computertekening

Rond 1900

De blauwe nacht ziet er eeuwig en altijd hetzelfde uit. Vele
kunstenaars lieten zich vervoeren. Er is een stille vervreem-
ding gaande, bomen en heesters worden bouwvallige muren,
sterren worden slakken aan de hemel. Als er nu een forse
windstoot zou komen heb je zo een draaiende sterrennacht
van Van Gogh.
Het beste kun je op dat moment je oren dichtstoppen met
oude kranten. Je wilt niet schrikken, geen krakende huisjes
horen.
Door de diepe nacht ben je vergeten waar oost en west is.
Je bent ineens en vrijblijvend de glazen wand tussen verge-
ten schimmen. Je laat alles los. Dat is goed want er is veel
moois in de nacht. Loop dus maar voort. In de wind hoor je
toch nog de droge knallen van de te kleine slakkenhuisjes.
Deze nacht is niet miskend.
Deze nacht is de nacht van je leven.
Deze nacht is je vriend.
Tussen de opgestapelde blauwen zwijgt alles, behalve je
voetzolen. Het is het geluid van het verstrijken der jaren.
Het sist tussen de boeken door. Zinnen vallen neer. Je raapt
ze op bij een lichtende zee.