Dood

De ijsman, 2012, computertekening

Laatste tocht

Zijn mond lijkt droog van het jeuken van verlangen dat zich niet ontlaadt.
Het witgele gelaat staat strak, te strak voor zijn ouderdom.
Ik wil dat ik al je oude glorie van je ziel kan wassen, om het daarna in een doosje
te doen, maar ik weet dat ik te laat ben. Je bent onomkeerbaar dood, ik moet je
nu ongerept achter laten om zelf verder te ontwaken.
Je kwam tot mij in alle glorie, van aangezicht tot aangezicht, al keek je niet terug.
Je ligt daar vol lef roerloos stil  in je strakke, houten kist en laat anderen ultiem,
ontvangend toe.
Elke porie heeft geleefd. Alles liet tenslotte los. Een laatste gevecht is  geweest.
Deze tocht der tochten is als een vlammend en universeel gedicht, waarvan ik de
woorden niet weet maar wel voel.
Er is nu bijna stilte.
We zijn weggegaan.

Woordaccoord

Landpaar, 2012, computertekening

Nestwarmte

Een drempel hoort gastvrij te zijn, niet imponerend.
In haar kalme, intieme nest was dat het geval. Zij was dan ook
dichteres of liever gezegd: dichter, om ook hier de drempel te
verwijderen. Geen onderscheid der seksen.
Muzikale akkoorden vlogen heen en weer. Betoveringen nestelden
zich een ongeluk of werden teruggeroepen naar oude omgevingen
(soms moet je naar je verstand luisteren en bij je eerste huis blijven).
Het nest is nooit te jong. Het is een natuurlijk oord waar men terug-
komt na de eindeloze dagdromen.

Drie weken aarzelen de bomen
Blaadjes wachten rustig af
Tot de warmte warmer is
Dan vlekken ongeschreven kleuren
De verspreide groene heuvels
Het landschap brult zich lente

En hij dan?
Hij deed het meest denken aan een loshangende knoop. Bungelend
bijna verlies. Opletten. Bij thuiskomst weer vastzetten. Stevig de
draad aantrekken.
IJzergaren doorknippen met klein krullig vogelschaartje. Los. Klaar.
Het is nu herfst en de bomen ontgroenen of blijven zichzelf.
Ritselgrond.
Ramen beslaan door eigen enkelvoud.
In het donkerhuis brandt ergens zwak licht. Hij staat daar onbeweeglijk
stil in zijn doorsneepak. Alle knopen strak dicht tot aan de keel.
Duisterkamer. Benauwde kamer.
Toen begon zijn zoekende hand spontaan te rimpelen.
Hij vond haar bijna.

Likken

Grootvaders stoel, 2011, computertekening

Lang geleden

Wat schoon schijnt moet schoon blijven zei mijn grootvader altijd.
Daarbij likte hij zijn lepel, vork, mes en bord schoon. Zijn vrouw kon
dat niet waarderen en sprak snel in razernij over zijn verdorvenheid.
Dit is een overlevering, het is mij verteld, ik ben geboren in zijn
sterfjaar. Ik moet het maar aannemen en hardop geloven.
Toch denk ik dat het echt waar is, want ik heb die neiging zelf ook
sterk, het is iets van de genen. De vrijende natuur geeft tenslotte
haar kleur aan mens, plant en dier. Een blad valt in de natte verf
en weet zijn kleurplek, zoiets moet mij ook overkomen zijn.
Ineens moet ik denken aan een flard van een gedicht van Lucebert:

daar waar de tranen zijn een stil kanaal
waaraan een boom net een mens te imponeren staat
in de eenzaamheid die hem grijs omringt

Zoiets. De natuur keert zich nooit af, blijft altijd een jong springbokje.
Het hoofd praat maar door, dringt en dwingt. Of dwaalt van vallei
naar vallei, dat kan ook. Niets is eenduidig.
Een dronken geest laat de mens rare dingen doen, daar is het schoon
likken van de dis niks bij.
Als ik aan mijn grootvader denk voel ik me een slapend kind met
een zoeklicht in de hand. Op dat moment ben ik blij dat ik leef.

Picasso

Lege buste, 2012, computertekening

Ver weg

Zijn gezicht is niets meer dan een witte schaduw, alsof hij zijn oog-
leden iets te stijf had samengeknepen. Misschien komt het ook wel
doordat die middag de zon te fel schijnt. Even geen gezicht. Te pijnlijk.
Wat je niet ziet is dat er ondertussen heftig wordt getrokken en ge-
schoven aan datzelfde gezicht. Het lijkt wel of de ogen, neus en mond
het voor altijd op willen geven en hop, daar is het gezicht groot wit. De
stijve ledematen zullen spoedig wel gaan volgen.
Is er dan niemand die even kan helpen vraag je je af.
Het duurt even een tijdje voordat iedereen beseft dat hier iets niet klopt.
Ze staren de niet-kop met open mond aan. Het is best griezelig zo’n wit,
weggegomd hoofd.
Gelukkig komt er een klapwiekende vogel aanstormen. Hij gaat op de
schouder van de man zonder gezicht zitten en peuzelt vol overgave al
het wit op. Maakt van de man weer een man. Het blijkt Picasso te zijn,
die net een al te overijverige bui heeft gehad.
Picasso heeft zelf van vele gezichten een rare rotzooi gemaakt, maar
deze vogel kan er ook wat van. Alles zit nu op de verkeerde plek, alles
is verwisseld. Zo praat Pablo voortaan met zijn ogen, ruikt met zijn oren
en ziet hij met zijn scherpe neus.
Het gekke is dat je hierbij een veilig gevoel hebt.
Hij heeft zijn eigen leven totaal in dienst gesteld voor de kunst.
Hij geeft je daardoor zijn broekzak met een juiste temperatuur.
Voor mij is hij een voorbeeld. Niet hèt.

Opgerakeld

Schreeuwlelijk,  2012, computertekening

Lawaai

Als ik ergens spijt van zou willen hebben, maar ik wil dat niet, is het van
de scherpte van mijn herinneringen. De onwrikbaarheid maakt het niet
mogelijk alles te bezitten. Er bestaat een tegenpartij van herinneringen.
Zo ben je zelf dus ergens altijd onwaar en altijd op zoek naar het gemiste.
Aan de andere kant zijn de meeste herinneringen leugens. Geen grote,
maar toch valse sporen. Gedachten en beelden herhalen zich niet op het
zelfde pad vanaf het vetrekpunt. Ergens halverwege slaan ze doodgewoon
een andere weg in om een nieuw beeld te verzinnen.
Eigenlijk is de herinnering een vuil, schreeuwlelijk monster.
Er is in je bovenkamer geen stilstand. Er wordt van alles per definitie on-
gevraagd verbonden. Het hoofd praat maar door, wil niet zwijgen. Dat
geldt voor iedereen. Iedereen heeft een lawaaihoofd, wat je liever niet
meer wilt zien zie je verergerd toch.
En wat moet je met dat opgerakeld verleden. Kap er mee! Voor je het in
de gaten hebt ben je al verdronken. Het is dus heel verstandig om gere-
geld jezelf van je oorsprong los te zingen. Dat kan door te reizen en iedere
mogelijke betekenis niet toe te laten. Met een beetje wil moet dat lukken,
anders wordt je snel je eigen valse documentaire.

Zo werd in onze familie te pas en te onpas foto’s genomen. Ik bedoel, te
vanzelfsprekend en op de meest vreemde momenten. Vooral de meest dode
ogenblikken werden vastgelegd (holle zondagmiddagen, familiebezoekjes of
uitstapjes). Het waren foto’s zonder eigenwaarde. Ik besefte dat als kind
al en weigerde zelf plaatjes te schieten. Ik ontweek het toestel als de
pest.
Met kunstmatigheid heb ik nog steeds niets.
Het dwarse kind is in mij gebleven. De werkelijkheid laat zich niet drijven.
Dat vastnagelen wijst je plaats aan, ondanks de vriendelijke aanwijzingen.
van de fotograaf.

Anderen zeggen dat het behoorlijk onaangepast en onbeholpen is.
Ik zie alleen maar een betere toekomst op het aambeeld van mijn verlangen.

Nasleep

Zwarte liefde, 2012, computertekening

Er is licht

Er zit een blijde schoonheid aan zijn kromming en is er even bij gaan
zitten. Niet zo lang daarna komt een gazelle hem al dansend vergezel-
len. Ze danst als een lenig luipaard en knielt daarna soepel voor hem
neer, kijkt hem warm in de ogen.
Deze idylle hoef je niet te schuwen, zij hebben het leuk!
Het gesprek tuimelt alle kanten op. Ogen glanzen als glazen bloemen.
Er is geen ruimte voor duisternis of grijzigheid. Ze schieten inwendig vol
kleur en tuimelen tevreden over elkaar heen. Hun zeepbel is van beton.
Hun evenwicht kan geen dwaallicht zijn.
Wie nu niet blij is moet verdwijnen.
Er zijn natuurlijk altijd zure figuren die dit uit jaloezie zwarte liefde noe-
men. Dat slaat nergens op, is niets anders dan verkromde ruggespraak
met hun eigen ik. Zij gunnen niet elk het zijne en schijten met gesloten
oogkassen keutels van verdriet. Daar moet je maar niet naar luisteren
of je moet een verouderde schim van schimmel zijn. Die zitten vol na-
sleep van wat al was vergeten en was weggestreept.
Geef mij de warme liefde maar, als vingers in de duisternis benen tot
romige rozen maken. Op vleugels lopen is heerlijk. Het wakkere beest
bijt iedere hemel open. Kleine dierbare dingen worden uitvergroot in
het nieuwe licht. Bloesems vallen voorbij bezeten lijven.

Vuurvast

Keuzema(a)n, 2012, computertekening

Volle maan

een volle maan
is een gladbek
zonder smoel
aangezwangerd
is zij mooi genoeg
vuurvast te zijn

mannen met manen
ontbranden de liefde
ikzelf kan het niet zijn
mijn gekrompen lid
ooit tong van vuur
is in diepe slaap

de wereld is een
volgeschoten verte
mijn kropvolle lippen
bleek en zuinig
veranderen mijn
stilgelegde muziek
in stof tot nadenken

het schijnt
dat werelddrinkers
als dobbelstenen
de aanvallende duisternis
niet kunnen aanzien
zij schieten ze aan
onder schijngeween

bij volle maan
krijgt de muze zijn zin
ieder dwaas
lijkt een humorist
die zijn kussen
haast dood kust
om groot te zijn

Kwaaktaal

Gids, 2012, bewerkte foto

Het allerbeste

Buiten het montuur van de tijd luidt de herinnering, die altijd op zoek is
naar storm. Pas op voor de heimweepolitie, die is dan erg actief, zij willen
al je vingerafdrukken verzamelen.
Maar goed, als het laatste licht valt en we afscheid hebben genomen van
de boomtoppen, dan kunnen we heerlijk verder golven op het kompas van
het hart. We voelen ons in de nacht snel meer dan jeugdig en varen graag
op die hitsige golven mee.
Laat mij dan je blinde gids zijn, in de nacht heb je immers geen zicht nodig.
Ik kan de sterren laten schitteren in het nachttheater. Ik laat de hemel in
de vijver likken zonder dat je het merkt. En dan is het voorwaarts! tot diep
in de morgen. Je zult spreken in de kwaaktaal van een kind en met grote
passen ben je in één nacht over de top van de hoogste berg.
Het is een gave, ik haal het allerbeste in mensen boven, mijn torenkraaien
doen de rest.
Kijk, nee kijk niet, ik loop nu recht op je af. Als leidsman van alle wegen
weet ik maar al te goed dat het boek der aarde nu open ligt. Ik laat iedere
sneeuwbui tot vonken omsmelten door mijn energie.
Je hoeft alleen maar toestemming te geven en alles wervelt oneindig rond.

 

Dwaallicht

The Day After, 2012, computertekening

Niet waar

Je zult het niet geloven maar mijn vader was dronken. Of hij had een
dronken bui, dat kan ook. In ieder geval deed hij duidelijk anders dan
normaal. Mijn vader liep door de smalle gang en riep half panisch:
“Rennen, het dwaallicht komt achter ons aan”. Met ons werd het gezin
dan bedoeld.
Ik rende ook, uit solidariteit, terwijl de vermeende vuurbol nog altijd aan
het dansen was. Nu zag ik het ook. De gang werd steeds lichter. Maar was
deze bol wel een dwaallicht? Ik kende wat oude prenten waarop het dwa-
lende licht heel anders was afgebeeld. Dit leek veel te rond van vorm,
een dwaallicht heeft een soort puntmutsje aan de bovenkant en is niet zo
vast van vorm. Dit licht was duidelijk opgekropte boosheid!
Toen wist ik het: ik moest even grote ogen opzetten en dan was alles snel
weer gewoon, normaal. En inderdaad door mijn wijd opengesperde ogen
verdween de verschijning als sneeuw voor de hete zon en werd de gang
weer zo donker als voorheen.
Zo zie je maar dat je niet zo snel in paniek moet raken als je vader wat
vreemd doet. Hij is ook maar een mens en ik zou er niet zijn als hij er niet
was geweest.
Later op de dag zei moeder dat we beter maar niet thuis konden blijven.
We moesten naar grootmoeder, die had de kip al klaar gemaakt. En vader
dan? vroeg ik (want die was ineens spoorloos).
Die is even naar het ziekenhuis om te zien wat voor film daar draait – was
het kloeke antwoord. Mijn moeder kan het mooi brengen, maar ik wist gelijk
dat hij opgenomen was omdat hij zo dol doordraaide.
“Moeten we dan niet even gaan kijken?” opperde ik. Aan het opvolgende
gebaar, met de boze blik daarbij, zag ik dat het tijd werd geen vragen meer
te stellen en mijn mond voor altijd op slot te houden.
Zodoende bleef alles voortaan zoals de ingeslagen weg.
Waarvan akte.

Kamp

Witkoppen, 2012, computertekening

Mens en dier

Toen ze daar gezamenlijk over de harde grond, zuchtend de harde bobbels
overslaand, zwijgend verder kropen dachten ze niet meer aan gister. Gister
had geen enkele zin. Hun gedachten haakten voortaan in het nu, in de net
voorbije seconde. Zo overleef je. Zo heb je een kans.
Als je niet meer en persoon bent en een nummer bent geworden is alles
onzin geworden. Vreemd genoeg brengt die dode gesteldheid je verder.
Een bewaker zei over hen dat deze spreeuwen niet kunnen overleven, want
spreeuwen kun je niet genezen. Overal staan schoteltjes met melk of vies
regenwater klaar, maar ze nemen niets, ze geloven niet in de geneeskrach-
tige werking ervan en dus gaan ze dood.
Ook gaven ze deze spreeuwen nooit een naam. Niet nodig, dieren weten hun
naam of die van een ander niet. Mensen gebruiken namen, dieren ruiken tot
hun kop er wit van ziet.
Zo zaten ze daar dus na de kruippartij in een dove leegtoestand. Als je alleen
maar zit en zwijgt is er niets meer, alles is er onvrijwillig vandoor gegaan.
Hoelang overleven deze spreeuwen deze kale zwijgstilte?
Hooguit in een automatische reactie zou misschien iemand zijn mond openen
om een anekdote te vertellen. Met een in de stilte hoorbare klap zou de mond
daarna weer sluiten. Een ander zou nog meer misschien ook even zijn mond
openen en wijzen met een gestrekte vinger om daarna in berusting zijn hoofd
weer op de borst te laten vallen.
Morgen bloeien de metamorfosen stond op het hek bij de ingang.