Duiven

Hybride dans, 2016, computertekening

x-2016_hybride-dans_ct

De dans

Als je danst ben je transparant. Je ziet iedereen denken en dromen.
De lichte en de donkere kant walsen elkaar af. Als mensen dansen,
echt dansen, zijn ze niet langer bang. Ze zijn buiten hun muren gaan
wonen, ze zijn niet langer alleen, voelen zich geslachtloos.
Regelmatig zweven witte duiven boven de dansers. Dat is goed.
Dat stimuleert het gesprek. Duiven, bijvoorbeeld, brengen vrede
en zorgen er voor dat je elkaar niet op de tenen trapt.
Dansen hoort niet pijnlijk te zijn.
Morgen doen we de sinaasappel dans – beloofd hij nu al met rode
wangen. Zij knikt instemmend, die dag zal de traagste dag van hun
leven zijn!
En wat doen de muurbloempjes met de fladderduiven?
Zij leren de vredevogels borduren. Voortaan zijn alle witte kakjes
voorzien van kleurige kruissteekjes. Duiven zijn artistiek en gunnen
elkaar het vrije leven.
Ook:
Jaloerse mensen dansen niet, zij worden weggejaagd door de
wassende maan en leven korter.

Einde

Modern time, 2016, computertekening

x-2016_modern-time_ct

Respect

Onder de mensen die bereid zijn voor een ander te sterven, zijn
er ook die dat willen omdat ze zich teveel voelen, een last voor
hun omgeving.
Erg zeldzaam zijn die mensen niet, hun beweegredenen zijn vaak
tamelijk mager. Meestal roken ze zich met alle plezier kapot.
Kapot door genot is al een heel oud verlangen.
Het mooie aan dit alles is dat niemand na het heengaan hoeft te
treuren. Als zo’n bedlegerig iemand nog helder van geest is zal
het probleem van eigen last en overbodigheid geregeld opspelen.
Gewoon niets van aantrekken.
Als je respect toont helpt het jezelf misschien een beetje, maar er
komt geen weerstand en dan is het snel en zomaar gebeurd.
In een emmer zonder bodem blijft niets achter.
Mensen die niet willen leven moet je niet in verlegenheid brengen.
Laat ze gerust gaan.
Het gif heeft de aderen al langzaam gevuld en dan sluit hun web.
Punt zonder komma.
Einde verhaal.

Woorden

Verlicht abstract, 2016, computertekening

x-2016_verlicht-abstract-idee_ct

Geduldig is het licht

Wees steeds geduldig en tevree, niet goedgelovig en gedwee, zei
mijn grootmoeder ooit. En dat doe ik dus nog steeds.
Ik vraag niet naar de dingen die bestaan, liever heb ik het schijnsel
van de schemerlamp. Daar kan je je goed aan verwarmen.
Soms is het licht zo fluisterzacht dat het lijkt of een klein vogeltje
vanaf je tong twittert. Het zijn vaak lieve, tedere woordjes. Het is
ongevaarlijk in de taal van de vloeiende straat (waar geen doden
wonen), waar de levenden onschuldig het leven aanprijzen.
Iemand zei eens tegen mij dat de tong een schiereiland was. Dat
vond ik mooi gevonden. Ik probeerde hem te overtreffen met ja,
en de mond is een openzwaaiende deur. Mijn neus is een steunbeer
voor mijn aangezicht…
Het was en bleef een grappig gesprek. Hij vervolgde: en mijn ogen
zijn schemerlampen als ik ze half dicht doe. Filterblik.
Toen pakten we onze doordeweekse agenda’s en schreven van alles
op. Tijd en taak werd genoteerd. Zo brokkelde de week af.

Een diepe, innerlijke stem maakte mij wakker en bewust.
Mijn hoopvol hoofd bleek geen zenuwpees te zijn, maar een zeer
tevreden, suizebollende villa met veel licht uit grote ramen. Mijn
hart is een vuurspuwende haard, altijd op zoek naar brandstof.
Ik bedoel maar, ik ben geen ding!

Anderen zeggen dat ik mij vul met wind ingewaaide woorden.
Ook dat is waar in alle bescheidenheid.
Je kunt beter een snotneus blijven dan er eentje hebben.
Woorden hebben onzelfstandige grenzen en zijn daarom lastig te
bewaken. Voor je het weet floept er eentje uit.
Woorden geven licht.

 

Pijnlijk

Mental Hospital, 2016, computertekening

x-2016_mental-hospital_ct

Zenuwpil

Als alles lust is, dan breekt het zweet met gemak nat uit.
Zwijgen zou werkzaam zijn, maar dat kan alleen met de mond van
een zonderling. Die schrijven brieven voor geld. Tenminste dat heb
ik op een nacht gehoord.
Diezelfde nacht vond ook dat dieren de stilte ontsierden, daar was
ik het ook al niet mee eens. Geluiden kunnen nooit ontsieren. Een
verse regenbui schildert de opspattende plassen. Ja toch?
Applaus is hier niet op zijn plaats, het hoeft immers niet, het is iets
moois dat vanzelfsprekend is.
Bewaar het handgeklap voor iets anders.
Wolken bootsen boten na en botsen daarna weer andere vormen.
Soms meende ik vreemd genoeg de wimpers van een wandelaar
te herkennen. Dan hoorde ik weer iemand ontredderd zingen. Zo
lichtvoetig had ik het nog nooit gehoord. Echt prachtig!
De nervenman is een supersnelle man. Hij is ruimdenkend.
Luie geesten begrijpen hem niet. Hun trage geest is bedwelmd bij
de altijd dichtbije horizon. Met een weemoedig gebaar herkauwen
ze op oude vruchten. Het doet zo zeer als een vals gebit.

Venter

Gele man, 2016, computertekening

x-2016_gele-man_ct

Geil geel

Die dag begon hij rond te slobberen, het leek hem leuk.
Vooral de verbaasde reacties van anderen deed hem goed.
Als hij vlak voor iemand stond deed hij met een grote zwaai zijn
jas open en zei:
Kijk, de werkelijkheid kent geen schaarste, om snel te vervolgen
met: gulzig is mijn zichtbaar geel. Men deinde vol ontzag terug.
Ware schoonheid liegt niet en hoe mooi kan geel zijn!
De slobberman, driedubbel dik en goed geschoren, genoot van
hun al of niet gespeelde bewondering. Tot de nederlaag van het
avondrood bleef de stakker zich herhalen. Floeps jasje open,
floeps jasje dicht.
Steeds bleker werd hij door zijn afdekking, tot al het geel totaal
verdwenen was en hij zo wit werd als een pasgeborene.
Albinowit is erg kwetsbaar.
Ik ben slechts vluchtig aanwezig, wilde hij ook nog wel eens zeggen.
Dat gold niet voor zijn geel, zijn bezem, nee zijn manlijke plumeau,
die moest regelmatig luchten, die moest het felle schaamrood op
andermans kaken brengen. Het stralend laten schrikken was zijn
grootste ding. Hij trok er veel tijd voor uit.
Kortom, de slobberman woonde in zijn eigen verwaande nut en
wenste dat zijn kwaal nooit over zou gaan. Eerlijk gezegd hoopte
hij nog eens een maagd te zien wegsmelten om hem te bevrijden.
Dan pas zou hij echt gelukkig zijn en voor altijd verdwijnen.
Sterven in een geopende jas, daar hunkerde hij naar.
Daarna mocht hij wel groen worden.

Wandeling

Natuurzin, 2016, computertekening

x-2016_natuurzin_ct

Herfst

Ik hoorde je laatst iets zeggen, je oude vriend is weg en de nieuwe
ook al. Niet dat ze weg zijn, maar ze galmen niet meer.
Ik zei nog: dat zal de herfst wel zijn.
Bedrogen worden is echt nooit leuk, voegde ik er nog aan toe.
Je terugblik deed me verder zwijgen.

Nadat de bedenktijd om was, bleek er niets meer te zijn. Heel raar na al
die zomerse tinten ooit. Alle anekdotes zijn nu helaas loden woorden
geworden, ze wegen zwaar en je kan er niets aan doen. Het is een
feitelijk feit geworden.
Het ene is verbluffend snel afgedaan, het andere balanceert misschien
nog op de rand van het adorabele. Een nieuw bod is nog niet gedaan.
In de herfst valt alles neer om in de lente weer op te staan om de
loskomende tongen onvervalst te laten rollen. Alle verzamelde tinten
gaan dan weer een eigen lied zingen. Je kan niet wachten, maar moet
toch geduld hebben.
Op dit moment kan ik ongeschonden allerlei praatjes in je hoofd laden.
Het komt er toch niet in. Je hersens zijn een woordeloos stilleven
geworden. Je bezoekkamers blijven leeg.
Als ik je vlezigste schaal zoek voel ik een snoeimes.
Ik weet, ook ik moet geduld hebben.
Het veelbesproken hoofd doemt wel weer op.
Zeker als ik veel wandel.

Droom

Poging tot cipres, 2016, computertekening

x-2016_poging-tot-cipres_ct

Krabbel

Het gebaar van afscheid murmelde wat.
Adieu. Da-ag!
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar schurende
bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam. De natuur is altijd
aangenaam van zichzelf.

Het geluid bleef lange tijd in mijn hoofd zitten.

De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een onduidelijk
landschap. De aarde ademt heet.
In de verte hoor je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van
spelende kinderen. Ze bewegen hun tongetjes in hun mondjes en
eggen de woorden op hun korte weg. Wij horen en glimlachen.

Ook ik glimlach. Voel me veilig.
Vannacht zal ik vast weer een cipres zien.
Het is toegestaan. De natuur wil wel. Er zullen rondom kleine witte
vrouwen of meisjes zijn. Ze gaan me in de nacht vergezellen tot
het slechts onmogelijke vouwen tussen de lakens blijken te zijn.
Vouwen en vrouwen, het scheelt maar een letter.
Was het maar nacht, dan kon hij in het hoofd uit het hoofd doen.
Alles blijft, niets gaat verloren.
Denk je.
Maar het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag, want
het is allemaal van je alledaagse jou.
Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een stok
op je kop. Je raakt versuft.
Je slaap droomt rustig verder.

Van Gogh

Droom, 2016, computertekening

x-2016_droom_ct

Tijdelijke dingen

Van Gogh is dood. We hebben het niet kunnen voorkomen dat hij
leeft. Zijn woede, in verf verteerd, kwam door het rookgat van de
eeuw zijn volle hoofd niet uit. Daardoor brandde hij boos op en
werd het tijdelijke verruilt met het eeuwige.
De penselen voelden als bezems die uit de kast wilden. De blaren
stonden snel in zijn hand.
En wij leven nog en kraaien van plezier omdat de zwaarberookte
zonnebloemen aan de muur hangen.
Wij zagen hem nooit bloot of dood. Zijn grijze jongensoog gaf
geen enkel licht. Hij dronk te veel absint. Wie de toekomst in zijn
glas spuugt bewoont een wankel bootje in eigen tijd. Ja toch?
De krullen waren al lang uit zijn nek geaaid toen het schot viel.
Waarschijnlijk merkte hij het te laat en haalde nog net de deur
van het café.
Alles was door de tijd naar elkaar geschroefd tot in dit oog van de
storm. Zijn vrienden bleven weg omdat hij zo onhandig vrolijk kon
dicteren. Ik weet zeker dat hij nog om zijn ouders heeft geroepen.
Uit pure onthechting riep hij: Vader haal me hiervandaan, sla alles
kort en klein! Moeder kijk hoe trots ik ben!
Tenslotte vertelden bebloede scherven de rest.
Kraaien maakten de aarde donker.
Ik zit rechtop in bed. De zon schijnt zijn sterrennacht.
Intussen wacht mijn toekomst.

Dronken

Verlichte vlek, 2016, computertekening

x-2016_verlichte-vlek_ct

Leegte

Kees zit buiten, hij mompelt iets onverstaanbaars. Hij ruikt naar
jenever. Hij lacht net iets te hard en zegt dat wij vodden zijn.
Gewoon domme vodden, godverdomme!
En wij?
Wij proberen ons in te houden en verbergen onze rimpels voor zo
ver dat kan. Het gepiep waarin Kees leeft kan ons niets schelen,
hij is zijn eigen schoudervulling. Onnodig en nietszeggend.
Soms gaan we met elkaar om om niet stil te staan, soms kom je
iemand tegen bij de laatste ronde, soms vult het een leeg bed.
Maar als wij onze handen volgen met ons hart is Kees weg.
Hij kan niet tegen succes. Succes is verdacht!
Hij wil altijd schaken zonder stukken en kan zo streng voor zichzelf
zijn dat de ringen van zijn bril springen.
Kees heeft een scherfhoofd. Beschadigd kijkt hij ons verwijtend
aan. Hij kan prima uit die lussen van zijn ogen kijken en iets naars
daarbij zeggen. Lekker sneren! Dan moeten we weer zijn handen
kussen, dan moeten we weer zijn werkelijkheid sussen.
Laatst noemde een andere pummel hem een tafeltje verdriet. Dat
vond ik mooi gevonden en gezegd.
Ik wens Kees niet als koning. Ook ik heb mijn trots en ben geen
leeglopende, natte meloen op tafel. Ik lach dus niet als Kees zijn
laatste jenever omstoot en vloekend valt.
Schoonheid hapert soms, kijkt niet dubbel, blijkt maar weer.

Kleur

Warme dag, 2016, computertekening

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Zinnige zon

Een meisje maakt van de zon een schildering, een aquarel.
Ze doopt haar kwast ruim in het water, plenst het gele blokje verf
flink nat en maakt een zon van limonade op het papier. De zon als
zware citroen (zo zwaar dat hij van de tak af dreigt te vallen).
Alles groeit door in de verftekening. De citroen valt niet, is nog
niet rijp genoeg. Ze voegt nog meer natuurlijke kleuren toe en
laat haar product aan haar jongere broertje zien. Die zegt dwars
dat een zon niet geel is maar rood.
Broertjes weten altijd beter, ongeacht hun leeftijd en zijn daar
door juist zo beperkt.
Het meisje is niet onder de indruk en maakt een volgend werk.
Kijk zegt ze tegen haar ongelovige broer, nu ga ik de tranen van
de zon schilderen. Hij verwacht dat ze nu een flinke regenbui zal
gaan schilderen, maar ineens groeit er een schitterende gouden
regenboom op het vel papier. De gele bloesems zijn de tranen van
de zon, legt zus uit.
Vreemd genoeg is het broertje nu wel stil.
Hij ziet in de bloesems alle liefde voor zijn zus. Veel en kleurig.
Het ontroert hem. Hij wil de gele bloei voor haar plukken om er
een mooi kransje van te vlechten. Dat zal haar vast blij maken.
Toch bedwingt hij zijn verlangen om te plukken en na een tijdje
ziet hij de bloesems verwelken, bruin worden. Akelig gevoel. Hij
krijgt een grote, pijnlijke schok. Ziet bleek.
Het meisje kliedert rustig door, ze weet van niets, ze zingt van
binnen. Verstrooit neemt ze een slok van het kwastenwater, merkt
niets van haar vergissing. Het was de eerste keer dat ze kleuren
dronk.
Ze staart ineens in de ogen van de zon.