Harmonica

Het warme huis, 2016, bewerkte foto

2016_het warme huis_bf

De harmonica

Dat wilde ik weten. Nog voor ik ga.
Niet wie ik zal worden, maar wie en wat ik zal ontmoeten.
Hier was het te ingewikkeld geworden. Gewone dingen waren
zomaar vreemd. De ziel zat te diep in het vlees verborgen. Ik
kreeg geen antwoord, ze lieten me verloren staan op een lege
landweg. Dus rende ik met een heftig kloppend hart weg van hier.
Weg!
En toen kwam ik daar waar de zwarte hanen zwijgen. Daar waar
op iedere hoek een lantaarnpaal is. Het stortregende en toch hoorde
je nog her en der de kletsnatte vogels zingen. Opscheppers!
Dit was een plaats, geen gehucht. Hier hadden de geesten geen
kracht, ze werden te veel afgeleid. Af en toe rommelde de lucht in
een soort gezelligheid. Verre flitsen lieten de silhouetten van de
huizen zien, als je er snel bij was.

Toen oom Jan verscheen schitterden de plassen in de straten als licht.
Hij was toen al ruim zeventig jaar op aarde en nog lang niet moe.
Sterker nog: in zijn hoofd was het één en al beweging zonder vorm.
In zijn volle leegte had hij het razend druk.
Oom Jan speelde graag mondharmonica, iets wat hij had geleerd
van zijn inmiddels overleden oudste broer, die zo mooi op de rand
van het bed vakantiedeuntjes kon spelen.
In de houten vakjes van het muziekwonder liep soms wat water,
de toon klonk daardoor nog treuriger. De klaaglijke uithalen waren
zo hartbrekend, dat de regenstralen zich spontaan verstrengelden
en zo werd het ineens toch droog.
Later:
Oom Jan, in wie het proces van aftakeling al licht was begonnen,
werd steeds bleker door kalk en salpeter in de aderen. Hij kleefde
steeds meer aan de weg als hij een ommetje maakte. Traag tempo.
Als je van hem een portret zou maken kon je het doen met de
kleuren van knollen, citroen en witlof.
Uiteindelijk stierf hij, nog net geen honderd, in een open veld, zoals
Van Gogh het had gedroomd.
Op een veld en een akker is alles waar. Windvlagen ontstaan daar.
Soms hoor je in het huilen van de wind nog oom Jans harmonica.

Liefde

Hartzeer, 2016, bewerkte foto

x.2016_hartzeer_bf

Verveling

Als idee duwt ze een erwt onder haar hoofdhuid:  matrasverveling
van de prinses. Ze weet niet wat ze moet doen, ze verveelt zich.
De uitdijende fantasie drijft in het water weg. Er komt niets uit haar
vingers. Ze probeer je ergernis te negeren, maar het lukt haar niet.
Het kwaad is al geschied: ze verveelt zich als een te lange herfst.
In de herfst staat alles in het teken van verval. Ze laat het wel om
een lied te gaan zingen.
Of misschien heel even dan.
Heel zacht en zeker woordeloos. Hopelijk hoort niemand het.
Een kille tocht ruist door de keuken. Het geluid siddert na in haar
hoofd, in huis klinkt alles luider. Ze zou nooit meer in de keuken
moeten komen. Alles galmt daar na. Dat komt door de betegeling,
die geeft niet mee, die kletst gelijk mee. In dat vertrek kan je je
echt niet verstoppen, een keuken kets lelijk na.
Onbeweeglijk staat ze een lange tijd voor de spiegel.
Ze lijkt niet te ademen.
Ook knippert ze geen enkele keer met haar ogen. Haar loden armen
hangen als donkere regenpijpen langs haar lijf. Waarom zou ze zich
verroeren? Waarom is ze hier?
Zij weet dat ze even dood is als alle stukken op een schaakbord.
Wanneer begint eigenlijk het nieuwe liefdesspel?

Groen

Zondagschilder, 2016, bewerkte foto

x.2016_Zondagschilder_bf

Die dag

Ik barst van het leven. Ik zou vuurwerk moeten zijn, voel mijn
gevaarlijke kracht.
Mijn arm is jouw baken.
Ik zoek het zorgzame meisje en vind een muze. Haar adem is
weelderig en helemaal voor mij. We blazen leven in elkaars mond.
Ons glinsterend lang spoor is lang omdat we warm denken.
Als we onze schouders aan elkaar zouden lijmen, dan konden we
vast samen vliegen. We zijn niet te zwaar voor de lucht en bezingen
het liefst de lente. Onze lente.
We zijn niet verbaasd over ons op hol slaan en penselen rustig door.
Dit is de dag van de zachte ogen. We beschermen ons alleen met
een dubbele rij krulwimpers tegen het scherpe woestijnzand van de
wereld.
We verliezen haar uit de naam van liefde zonder kaal te worden.
Nu barsten we samen van het leven, het lijkt wel of de zon ontploft.
Onze armen weten waar ze zijn.
Vogels zwijgen uit eerbied.
Dan schiet ik wakker. Bommen vallen als overrijp fruit.
Een tortelduif roept na de regen.
Morgen is er weer een dag. Ik ben kalm. Het is lente.

Dichteres

Child, TV light, 2001-2016, bewerkte foto

2001-2016_Child-TV light_bf

Kind alleen

Ondanks het feit dat zij geheel overeenkomstig de in alle rust
gemaakte afspraak wij maken een mooi kind, kon ze er niets aan
doen dat ze een lelijk en bang schepsel was geworden.
Denkend aan haar gemiste schoonheid kon ze bijna niet slapen
en raakte in de peuterleeftijd al bijna doodop.
Na de mislukking hadden haar ouders geen enkel kind meer willen
hebben. Zij bleef dus akelig alleen en was het beste voorbeeld van
geluk is onmogelijk.
Haar ouders lieten haar zoveel mogelijk links liggen. Ze schaamden
zich voor de bange nazaat, wilden er nog net niet van af.
Kortom, een prima start voor een gevoelige kunstenaar: zij werd
later een gevierd dichteres.
Hieronder één van haar verzen:

Moederhand

een droom is geen bezit
is geen zakdoek in je jas
al leef je totaal totaal
heel overdreven, met triomf
je struikelt over het contact
met anderen
de tijd verdwijnt
net als jij

een niet uitgestoken hand
heeft geen warme vingers
het doodt, verminkt je zelfs
bij het op de tast aanraken
de hand is ondoordringbaar
en onneembaar
de buitenwereld verschilt
van anderen die zien

in de grote helderheid van vandaag
is de rust van de gouden geluiden
op een dag als deze kan er niets gebeuren
wat de zachtheid van alles bezwaard
vouw je handen tussen de mijne
en luister naar de vingertoppen
omdat alles wellicht niet vals is
is liegen een extatisch genot

Schilder

2 Werken, 2016, bewerkte foto

2016_2 werken_bf

Abstract

Omdat ik helemaal wit ben zet de meester vijf vlekken op mijn huid.
Was ik zwart dan deed die daad er minder toe; men zag het slecht.
Zonder kleuren kan niemand kukeleku kraaien en met vijf kleuren
komen we een heel hihaho eind. Totaal uitgekleurd is het daarna
helemaal lachen en zijn we goedgoedgoed geraakt.
Het allerliefst ben ik een groot zwart vlak, groter dan een mens, dat is
pas goed.
Laat de kunstenaar dan zijn hoofd maar lekker breken, ik ben er klaar
voor. Mijn maker moet mij op tijd gepaste penseelpootjes geven.
De schilder, bezeten en genadeloos, schildert met ferme toets.
Toch moet hij wel degelijk oppassen. Hoeveel giftig cadmium kan hij
verdragen?
Hoe dan ook, de schilder moet een scheel beest zijn, die dwars door
het doek kan zien.
De rode schellen moeten daarbij spontaan uit zijn mond vallen.
Zijn uithangbord moet de stad troosten.
Iedere uitgeknepen tube moet achter blijven als een stijf opgerolde,
murmelende mummie.
Als zijn hoofd niet van goud is valt het gelijk door de mand. Houdt de
bron schoon voor later, iedere verzwegen schade blijkt immers een
moordkuil van het even onbewaakte.
Schudt dus de kleuren van het radeloze als een wiewaworm van je af.
Zo maakt men een schoon schilderij.

Val

Winterzon, 1988-2016, bewerkte foto

1988_winterzon_bf

Vreemd loopje

In mijn hoofd gaat een waterval. Mijn hart wordt te nat. Als een
volle spons pompt hij mijn bestaan rond. Ik heb de hoofdrol in
mijn eigen verwilderde oplossing. Geef me over aan het huis.
Bijna ging ik wankelen, maar mijnheer/mevrouw, ik ben nu een
engel, die zich niet verveelt in deze volle eeuw. Mijn leven is niet
langer onvolledig.
Ik heb mezelf lief en wens al het geluk van de wereld te bezitten.
Alleen oprechte mensen verdienen dat.
Is mijn derde ikzelf wel een zelf? Het is een ver weg zelfportret
zegt de fotograaf. Ik geloof hem niet. Foto’s liegen wel.
De stilte kan mij nu niet vangen. Mijn waterval lijkt meer op
een zondvloed. Ik moet voorzichtig manoeuvreren. Verlangens,
stroomopwaarts en stroomafwaarts, liggen op de loer. Ze moeten
hier in het donker, altijd met de buik naar boven, ergens liggen.
Wees verstandig en houd je vast aan de leuning. Ik wil niet
bedrogen worden, zeker niet door mezelf.
Mijn hoofd noteert negen glazen mist, ik vernevel langzaam.
Val tenslotte tussen je koninklijke borsten, je meisjes bloesems,
en sabbel versuft zalig aan je hart. Jij fluistert een geneuried ei
en sluit mijn rode ogen zacht. Ik ga de nacht in.
Nu ben ik het wrakhout in de draaiende golven.
Mijn heerlijkheid heeft het einde gezien en rust even uit.
Morgen meer.

Werk

Nu volg ik je, 1997-2016, bewerkte foto

1997_nu volg ik je_1997_bf

Proces

Dat werk en leven samenvallen, sluit ik niet uit. Ik kan me eerlijk
gezegd niets anders voorstellen. Ik ga altijd naar een tentoonstelling
met het idee dat wat ik zie kan gebruiken, alles sla ik op in mijn
hoofd. Vaak ga ik om diezelfde reden juist ook niet.
Vrije tijd en werk valt ook altijd samen. In die zin ben ik of vrij of ik
werk altijd. Ik pas mijn tempo steeds aan, het is een kwestie van
ademhaling. Mijn ik staat nooit in de weg, is nooit taboe.
Anderen noemen mij ook wel eens een asceet, wat misschien voor
een gedeelte ook klopt. Ik kan goed alleen zijn. Mijn hartstocht valt
samen met mijn begeerte, is zuiver, maar ik mediteer niet, ik verbeeld.
Zelfkastijding hoort niet bij mijn dagelijkse ritme. Tenminste zo zie ik
het.
Ik ben op mijn best als ik een roeshoofd heb. Dan hoor ik de mooiste
melodieën. Het komt vanzelf boven drijven als ik niet van te voren
dwars ga liggen.
Nooit wil ik weten hoe iets afloopt. Dat is niet van belang. Het komt
vanzelf door mijn verbeelding, is een soort mystieke ervaring. Iets
hoeft niet altijd per definitie te eindigen, het kan ook gewoon zijn
(zoals een schets).
Ik ben trouw in alle vrede aan mijn ik.

Sneeuw

Half blind, 1982-2016, bewerkte foto

1982_half blind_bf

Onschuld

Het is winter. De sneeuw is onder mijn voeten. Het lopen wordt
moeilijker. Onder mijn jas dringt de kou langzaam door, knieën, dijen
worden steenkoud. Verraderlijke oostelijke windstoten maken het af.
Mijn gezicht staat in de stand van de vragende blik, ik wil snel naar
binnen, waar dan ook. Een verlaten, leeg  huis brengt uitkomst en
beschutting.
Aan de wand hangt een achtergelaten portret, net mooi belicht door
het witte winterlicht. Ik zie gelijkenis met mijzelf, maar dan toch weer
anders. Het is een soort afscheidsportret van het zien, het
laatste licht. Ik voel mijn glimlach komen en denk aan een ooit nogal
heftig afscheid van een vriendin. Toen was ik ook zo half blind en
erg van mezelf vervuld.
De gelijkenis houdt op en alle verdere interpretaties lijken ineens erg
ongegrond en willekeurig. Het spoor is verloren.
Nu weet ik het zeker: de gelijkenis is gewoon toeval.
Op een zeker moment lijkt alles op elkaar als je genoeg lijdt en de
mensen niet begrijpt of niet wil begrijpen.
Ik sta stil, heb mijn jas nog aan. Wat doe ik hier eigenlijk?
Schuilen voor wat? Ik kan het hoofd niet meer zien en vertrek.
Buiten heeft de sneeuw nog meer van zijn kleren er over gehangen.
De wereld ligt vol witte onschuld, je kan er sneeuwblind van worden.

Denken

Vallende, 1994-2015, bewerkte foto

1984_vallende_bf

Een beetje scheefte kan geen kwaad

Hoe men ook de tongen aanvuurt, het wankel spel van evenwicht
zal alle lust bederven. En waar beland je dan? Waarschijnlijk op
een stukje hier en daar. Daar is altijd wel onderdak en applaus,
hoop je.
Op dat plekje word je vanzelf stiller, er is niemand. De dood loopt
al in de straat, bij wijze van. Je was gevallen en vallen doet zeer.
Een beetje overdreven gesteld misschien, maar alles kleumt zo
bij elkaar, het drentelt in de bedompte hal. De joviale wereld is te
groot voor iedereen, er zijn drempels te nemen. Drempels en ook
dieptes maken soms benepen zegeningen. Vraag het maar aan
de gelovigen, die hebben veel ervaring.
Blijf dus rustig op je scheve balkje staan, zolang je je niet beweegt
is er niets aan de hand. Pas op en val niet opnieuw.

Ik vraag me trouwens wel af wat nu het verschil is tussen schuin en
scheef. Het eerste is misschien meer vulgair, dubbelzinnig, terwijl
het tweede meer afwijkend is, een schilderij hangt scheef. Beide is
ook hetzelfde. Wonderlijk.
Daar sta je dan met je holle maag, open hart. Je gedachten doen
vlag en wimpel, zo stroom je je station uit en kaatst in gedachten
naar je geliefde plek. Je smijt je vriendin tegen de muur en roept:
Ik denk wat mijn hand voelt, dus lul niet aan mijn hoofd!
Je schrikt van jezelf en je vriendin, is zij het nog?, verweert zich met:
Kalmeer toch, je bent gewoon een potje verf dat overkookt!
Zou een Belg nu zeggen ela, je neukt de waarheid?
Denken is een daad blijkt maar weer.

Plek

Twee personen, 1998-2015, bewerkte foto

1998_twee personen_bf

Onder de brug

Het is zomer, warm. Als wij tegen de avond aan de rand van de
kade komen is de lucht prachtig rood. We zouden hier voor altijd zo
willen blijven staan, als een levende dia. We hebben geen zin om
weg te gaan, maar de zon denkt er anders over, die verdwijnt zonder
pardon. Zij zakt in de horizon.
Terwijl we tijdloos staan te kijken ontwikkeld iemand van ons een
melodie, die een beeld ontwerpt van de weg. Een vorm uit het niets
doemt op, zingt als het ware luidkeels mee. Zoiets maakt je blij.
Voor dat ook verdwijnt zien we nog een glimp van onze schoenen
of van onszelf. Daarna is het nacht, die even kleurloos is tot onze
ogen weer kunnen kijken.
Steeds vlamt de vraag op waarom dit alles zo moet zijn.
Iemand probeert het uit te leggen, de rest zegt in koor o nee hè…
Nee doet hij dan maar, de natuur hoort zo stil te zijn als een stijve,
stamelende stijfselpot. Wij hebben onze aura uitgeschakeld voor
alle database, heden is niemand thuis, de post kan worden bezorgd.
Dan:
De lichtende stad met de onverbiddelijke schoonheid lokt. We gaan
er in mee. Het is van een schoonheid met een diep, niet verborgen
geheim. We leven levensecht. Overal welkom en bijna te hevig om
daar te zijn.
Zo zou je deze plek kunnen omschrijven.