Droom

Poging tot cipres, 2016, computertekening

x-2016_poging-tot-cipres_ct

Krabbel

Het gebaar van afscheid murmelde wat.
Adieu. Da-ag!
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar schurende
bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam. De natuur is altijd
aangenaam van zichzelf.

Het geluid bleef lange tijd in mijn hoofd zitten.

De zomer is heet en laat de lucht trillen. Er ontstaat een onduidelijk
landschap. De aarde ademt heet.
In de verte hoor je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van
spelende kinderen. Ze bewegen hun tongetjes in hun mondjes en
eggen de woorden op hun korte weg. Wij horen en glimlachen.

Ook ik glimlach. Voel me veilig.
Vannacht zal ik vast weer een cipres zien.
Het is toegestaan. De natuur wil wel. Er zullen rondom kleine witte
vrouwen of meisjes zijn. Ze gaan me in de nacht vergezellen tot
het slechts onmogelijke vouwen tussen de lakens blijken te zijn.
Vouwen en vrouwen, het scheelt maar een letter.
Was het maar nacht, dan kon hij in het hoofd uit het hoofd doen.
Alles blijft, niets gaat verloren.
Denk je.
Maar het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage. En dat mag, want
het is allemaal van je alledaagse jou.
Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een stok
op je kop. Je raakt versuft.
Je slaap droomt rustig verder.

Liefde

Dode vulkaan, 2013, boek 108, pagina 23

2013_b108_p23_dode-vulkaan_k

Zoveel

ik ben zo zwaar bewaakt
door mijn innig Italië
dat ik mij besluimer
tot zijn bruid die ik niet ben
verwerkt en welgedaan
sluit ik mijn rozenmond

de zon broddelt mijn hoofd
geen harde wapenwoorden
komen uit de hittegolf
het eens bedauwde gras
is dor en droog geworden
mijn rozenmond kust

mijn prikkelbaard zal desgewenst
alle grensbewaking uitschakelen
een hele heelal sprong
dat is geen half werk
kettingsloten verschuiven
mijn rozenmond omhoog

klein en groot
zoveel liefde wil naar binnen

Kwaal

Jicht, 2016, schets

2016_jicht_sk

Jonge klap

Zijn voet klapwiekte als een donkere boom aan een bron. Het was
eigen diepe droom geworden, stond oehoe te doen in de ruimte.
Alles rondom was duister, het stokstijf leven van de pijn gaf geen
kik. De onhoorbare tijd van beelden kon zomaar beginnen.
De schrik in de haren, de klikkende wimpers, een stralend nest in
de bomen maakten schoon schip. Even pauze.
Even later tikte de waanzin onder het haastige water en punt de
oude man zijn speer. Het was zonneklaar, er moest worden gejaagd.
Op wat? Er was van het weinige zoveel, dat iedere cirkel bijna een
vierkant leek.
Toen wist hij het: hij moest jagen op de zonnige ogen, die pasten
niet in het jichtige bos. Als je op harthoogte zou spiesen dan zou het
licht snel uit de ogen doven en de kwaal zou dan vanzelf weer gaan
verdwijnen. Einde verhaal.
Zo gedacht, zo gedaan. Op die manier kwam de weg vrij naar stad
en land van geluk. Hij hoefde nooit meer in vuil water te stappen.
Werd daar heel vrolijk van.
Helder klopte hij aan in de nieuwe ruimte.
Soms moet je gewoon recht op je impulsen af gaan om iets moois
te bereiken bleek weer eens.
Soms moet je even zo hard draven dat je manen nat worden.
Stilstaan is een slechte optie. Pak de volle borst en zing.
Anders sterf je dorstig met een droge mond.

Muze

Kuif, 2016, schets

2016_kuif_sk

Ooit of nooit

De muze kent misschien geen babbel, maar ze kent mij. Altijd.
Ze toetst met haar vingertoppen woorden in mijn gestel.
Ik hoef ze er alleen nog maar uit te persen op een X moment.
Hoe gemakkelijk kan het zijn!
Mijn losse loze woorden passen zich daarna gemakkelijk aan.
Het wonder blijft uren duren zonder dat ik er om vraag.
Mijn kuif wappert van genoegen, omdat ik tot de hemel reik.
Ik ben geen bootje wat aarzelt. Bootjes die aarzelen drijven op
niets, gaan naar de bodem.
Vervelend onderwerp misschien, maar daar wil ik het toch even
over hebben, want hoe anders is het lot van een grijs persoon.
Die heeft altijd heimwee naar de dag van gister. Die wil nooit in
het nu zijn. Geluk maakt hem nog depressiever.
Zijn boekenkist blijft dicht. Zijn naam staat alleen maar in het
telefoonboek, niet eens op de voordeur. Hij is een keer ontsnapt
uit het zonlicht en de mist heeft zich toen over hem ontfermd.
Grauw en grijs valt niet direct op in de mist. In zijn kamer verkleurt
hij snel, hoewel de gordijnen dicht zijn. Hij is een uitgebloeide,
losgeraakte bloem. In de dagelijkse ontvreemding verdwijnt hij
in de schemering der dingen. Ieder jaar sterft hij zonder dood te
gaan. Geen enkele muze bezoekt hem.
Hij is als een oude schuur: alles wat is blijft tot het vergaat.
Daar hoeven we het dus niet over te hebben.

Van Gogh

Droom, 2016, computertekening

x-2016_droom_ct

Tijdelijke dingen

Van Gogh is dood. We hebben het niet kunnen voorkomen dat hij
leeft. Zijn woede, in verf verteerd, kwam door het rookgat van de
eeuw zijn volle hoofd niet uit. Daardoor brandde hij boos op en
werd het tijdelijke verruilt met het eeuwige.
De penselen voelden als bezems die uit de kast wilden. De blaren
stonden snel in zijn hand.
En wij leven nog en kraaien van plezier omdat de zwaarberookte
zonnebloemen aan de muur hangen.
Wij zagen hem nooit bloot of dood. Zijn grijze jongensoog gaf
geen enkel licht. Hij dronk te veel absint. Wie de toekomst in zijn
glas spuugt bewoont een wankel bootje in eigen tijd. Ja toch?
De krullen waren al lang uit zijn nek geaaid toen het schot viel.
Waarschijnlijk merkte hij het te laat en haalde nog net de deur
van het café.
Alles was door de tijd naar elkaar geschroefd tot in dit oog van de
storm. Zijn vrienden bleven weg omdat hij zo onhandig vrolijk kon
dicteren. Ik weet zeker dat hij nog om zijn ouders heeft geroepen.
Uit pure onthechting riep hij: Vader haal me hiervandaan, sla alles
kort en klein! Moeder kijk hoe trots ik ben!
Tenslotte vertelden bebloede scherven de rest.
Kraaien maakten de aarde donker.
Ik zit rechtop in bed. De zon schijnt zijn sterrennacht.
Intussen wacht mijn toekomst.

Dronken

Verlichte vlek, 2016, computertekening

x-2016_verlichte-vlek_ct

Leegte

Kees zit buiten, hij mompelt iets onverstaanbaars. Hij ruikt naar
jenever. Hij lacht net iets te hard en zegt dat wij vodden zijn.
Gewoon domme vodden, godverdomme!
En wij?
Wij proberen ons in te houden en verbergen onze rimpels voor zo
ver dat kan. Het gepiep waarin Kees leeft kan ons niets schelen,
hij is zijn eigen schoudervulling. Onnodig en nietszeggend.
Soms gaan we met elkaar om om niet stil te staan, soms kom je
iemand tegen bij de laatste ronde, soms vult het een leeg bed.
Maar als wij onze handen volgen met ons hart is Kees weg.
Hij kan niet tegen succes. Succes is verdacht!
Hij wil altijd schaken zonder stukken en kan zo streng voor zichzelf
zijn dat de ringen van zijn bril springen.
Kees heeft een scherfhoofd. Beschadigd kijkt hij ons verwijtend
aan. Hij kan prima uit die lussen van zijn ogen kijken en iets naars
daarbij zeggen. Lekker sneren! Dan moeten we weer zijn handen
kussen, dan moeten we weer zijn werkelijkheid sussen.
Laatst noemde een andere pummel hem een tafeltje verdriet. Dat
vond ik mooi gevonden en gezegd.
Ik wens Kees niet als koning. Ook ik heb mijn trots en ben geen
leeglopende, natte meloen op tafel. Ik lach dus niet als Kees zijn
laatste jenever omstoot en vloekend valt.
Schoonheid hapert soms, kijkt niet dubbel, blijkt maar weer.

Kleur

Warme dag, 2016, computertekening

OLYMPUS DIGITAL CAMERA

Zinnige zon

Een meisje maakt van de zon een schildering, een aquarel.
Ze doopt haar kwast ruim in het water, plenst het gele blokje verf
flink nat en maakt een zon van limonade op het papier. De zon als
zware citroen (zo zwaar dat hij van de tak af dreigt te vallen).
Alles groeit door in de verftekening. De citroen valt niet, is nog
niet rijp genoeg. Ze voegt nog meer natuurlijke kleuren toe en
laat haar product aan haar jongere broertje zien. Die zegt dwars
dat een zon niet geel is maar rood.
Broertjes weten altijd beter, ongeacht hun leeftijd en zijn daar
door juist zo beperkt.
Het meisje is niet onder de indruk en maakt een volgend werk.
Kijk zegt ze tegen haar ongelovige broer, nu ga ik de tranen van
de zon schilderen. Hij verwacht dat ze nu een flinke regenbui zal
gaan schilderen, maar ineens groeit er een schitterende gouden
regenboom op het vel papier. De gele bloesems zijn de tranen van
de zon, legt zus uit.
Vreemd genoeg is het broertje nu wel stil.
Hij ziet in de bloesems alle liefde voor zijn zus. Veel en kleurig.
Het ontroert hem. Hij wil de gele bloei voor haar plukken om er
een mooi kransje van te vlechten. Dat zal haar vast blij maken.
Toch bedwingt hij zijn verlangen om te plukken en na een tijdje
ziet hij de bloesems verwelken, bruin worden. Akelig gevoel. Hij
krijgt een grote, pijnlijke schok. Ziet bleek.
Het meisje kliedert rustig door, ze weet van niets, ze zingt van
binnen. Verstrooit neemt ze een slok van het kwastenwater, merkt
niets van haar vergissing. Het was de eerste keer dat ze kleuren
dronk.
Ze staart ineens in de ogen van de zon.

Ooit

Vriendschap, 1984, acryl, 50 x 80 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Herfst

Ik hoorde je laatst iets zeggen, je oude vriend is weg en de nieuwe
ook al. Niet dat ze weg zijn, maar ze galmen niet meer.
Ik zei toen: dat zal de herfst wel zijn.
Bedrogen worden is ook niet leuk, voegde ik er nog aan toe.
Je terugblik deed me verder zwijgen. Ik was als dood.

Nu de bedenktijd om was, bleek er niets meer te zijn.
Heel raar na al die zomerse tinten. Alle anekdotes zijn nu helaas
plompe, warrige woorden geworden, je kan er niets aan doen.
Het is een feitelijk feit en feiten tellen.
Een nieuw bod is nog niet gedaan.
In de herfst valt alles neer om in de lente weer op te staan.
Dan gaan de loskomende tongen onvervalst bekje rollen.
Alle verzamelde tinten zingen opnieuw een eigen lied.
Op dit moment kan ik met veel moeite allerlei praatjes in je hoofd
laden. Dat heeft geen enkele zin. Het komt er niet in. Je hersens
zijn een woordeloos stilleven geworden.
Je ooit zo ruime bezoekkamers blijven leeg.
Als ik je vlezigste schaal zoek voel ik een snoeimes.
Ik weet, ook ik moet geduld hebben.
Het veelbesproken hoofd doemt ooit op.
Dan zal er weer vriendschap zijn.

Niets

Local Global, 2012, boek 1010, pagina 26

2012_b101_p26k

Zaniker

zure zeurman
geel van azijnpis
donker daglicht
koud van blik
grote mensenhaters
zien de zon nooit schijnen
in hun doodsstrijd
trekken ze elkaar
pijnlijk aan de haren
piep piep au au
en dan
stil

zure zeurman
veel verdriet
en stinkstank
iedere nacht
verbleekt in je gat
het is precies zoals ik dacht
je hebt veel van
veel genomen
vooral van haar
piep piep au au
en dan
niets
helemaal niets

Raar

Stappen in onwaarschijnlijkheid, 2013, schets

2013_stappen-in-onwaarschijnlijkheid_s_k

Tot de zwarte korrel

Die nacht droeg hij een pet van zand en gaf voor God noch geld
zijn zaak uit handen. Sterker nog, hij sleepte het aan een stuk
touw achter zich aan. Onzichtbaar. Daar was heel wat lef voor
nodig. Er zijn maar weinig mensen die dat op klaarlichte dag
aandurven.
Onderweg stonk het erg naar verkeerde broeders. Die hadden te
veel rotte vis gegeten en waren kort van stof, met een kanten rand
van schimmel, geworden. Hoewel het hun eigen schuld was, was
het toch een treurig gezicht. Als je hun zag zweeg je snel en dook
subiet een andere straat in.
Hij trok zijn zaak, zijn lot, verder voort. Liet zich niet afleiden.
Zijn lege maag knorde een behoorlijke melodie en duwde hem iets
verder dan hij oorspronkelijk wilde. Iedereen wist ergens wel dat je
eerst vele dagen zwartsel moet slikken voordat je je stoel aan tafel
kan schuiven om een overheerlijke maaltijd te krijgen.
Voor wat hoort wat.
De herberg was nederig, de baas ook. Met zijn veel te kleine armen
wenkte hij de man met het touw, heette hem hartelijk welkom. De
anderen hadden veel vreugde over gister. Toen was er de toets van
azijn. Een walm van bittere zelfverheerlijking werd opgediend. Enkele
karkassen hadden ervan gesmuld. Daarna zat iedereen te wachten
op de dag van morgen: dan zou de zakelijke touwman komen om de
eindjes aan elkaar te knopen.
En nu was het dan zover.
Iedereen kreeg les in ademstoot. Gekneld tussen de verveelde lach
en de valse glimlach stierf je dagen voor de zwarte korrel bij jou was
gezaaid en werd je een vlezige, bolle doos.
Die doos was zijn slepende zaak.

Wat een raar verhaal.
Sorry.