Trauma

Cypresvrouw, 2016, schets

2016_cypresvrouw_s

Koud / warm

Diep onder de indruk van haar nieuwe leven liep ze als een goed
gevulde pion. Ondertussen riep ze naar binnen: Ik hoef me nergens
voor te schamen, ik ben zo, ik ben mijn eigen toekomst.
Thuisgekomen was ze pas echt enthousiast over haar geleverde
prestatie, ze voelde zich aan de rand van de hemel. Spontaan
tekende ze een passende tekening aan de grote tafel.
Later, na een lange lopende band met een vrijer en wat ongeboren
kinderen, koos ze op goed geluk een deur met een andere naam.
Ze projecteerde zichzelf in een nieuw landschap en huppelde weg.
Toch was het een misstap of misschien een mishuppel in dit geval,
want het landschap bleek luchtledig te zijn. Het landschap had geen
innerlijk.
Ze voelde zich een zeepbel worden.
Iemand zei dat dit haar jeugdtrauma was en dat was best mogelijk
(al had ze zelf meer het idee dat ze juist het eerste uur van het nieuwe
had gezien).
Beter was het om alles maar open te laten, om zo te kunnen ontsnap-
pen om de rand van het grote bos te kunnen vinden.
Op afstand hoorde je al een hond huilen.
Heel aandoenlijk.
Haar haar ging rechtovereind staan.

Geest

Schemering, 2016, computertekening

x.2016_schemering_ct

In het hoofd, uit het hoofd

Het gebaar van afscheid murmelde wat.
Adieu.
Murmelen heeft iets te doen met het geluid van de vage wind.
Soms lijkt het ook wel wat op het ketsen van langs elkaar schuren-
de bakstenen. Een mooi zacht geluid. Aangenaam.
Het geluid bleef lange tijd in mijn hoofd zitten.

De zomer is heet en laat de lucht trillen.
Er ontstaat een onduidelijk landschap. De aarde ademt heet.
In de verte hoor je de hoge, schrille stemmetjes, kreetjes van
spelende kinderen. Ze bewegen hun tongetjes in hun mondjes en
leggen de woorden op onze wangen.

Ik glimlach. Voel me veilig.
Vannacht zal ik vast schimmen zien.
Het is toegestaan. De natuur wil. Er zullen kleine witte vrouwen of
meisjes zijn. Ze gaan me in de nacht vergezellen tot het slechts
onmogelijke vouwen zijn in mijn lakens.
Was het maar nacht, dan kon hij in het hoofd uit het hoofd doen.
Alles blijft, niets gaat verloren.
Denk je.
Maar het wordt hooguit een geheim. Meer niet.
Je naait in het donker je eigen masker, haakt je afweerkleed.
Soms lijkt het dat je steelt uit je eigen bagage.
En dat mag, want het is allemaal van je alledaagse jou.

Dan komt een kolossale geest je pakken en slaat je met een stok
op je kop.
Je slaap droomt gewoon verder.

Natuur

Volle vogel, 2016, computertekening

x.2016_volle vogel_ct

De natuur is natuurlijk

Op een ochtend opent zij het raam.
Verschrikt fladderden de vogels op. Ze kijkt ze verbaasd, nog half
slapend na. Ze wist niets van haar morgenmacht.
In deze verdwenen, onzalige zomer heeft ze wel wat anders aan
haar kop: ze denkt te veel na…
Alleen een heel sterke kop kan dat verdragen, en zo sterk is ze niet.
Ze heeft te veel tijd kennelijk. Te veel denktijd is ongezond voor een
matig mens.
Zo vroeg ze zich af of vogels bomen seksueel vinden. Het zal wel
niet, maar je weet het niet, waarom zitten ze er anders zo vaak in?
En hoe zit het eigenlijk met de bloemen? Is hun libido gezakt als
ze verleppen?
Iedereen heeft zo zijn problemen. Je moet sterk zijn om er geen
last van te hebben.
En als ze een gekreukeld hemd heeft en ziltig ruikt is ze dan nog
wel natuurlijk? Of moet ze dan met een zucht terug naar bed?
Ach, de natuur vraagt zich niets af.
De natuur leeft met een volle bek.

Omkijken

Volle vrouw, 2016, computertekening

x.2016_volle vrouw_ct

Uitdijend verhaal

Ik keer me weg van de wind. Langzaam vormt de wolk zich tot een
donkere massa. Op dat moment moet ik terugdenken aan een vreemd
voorval:
Een vis besloot de zee te verlaten. Zij had een mooie stem.
Toch ruilde zij haar stem in om zo benen en armen te krijgen.
Het waren benen die pijn konden doen, maar ook benen waarmee
ze op de glimmende dansvloer rondjes kon draaien. Ze kon ermee
dansen als een betoverende witte zwaan.

Ik weet niet precies hoe het afloopt, maar ik benijd haar omdat ze
iets kon ruilen. Ik heb alleen maar een gave en moet daar iets mee
doen, anders is het zo zonde, zegt men.
Maar hoe dan ook, op een bepaald moment gaat het verhaal toch
verder:
Ze strekt haar dunne armen naar me uit. Ik schrik ervan. Zoiets heb
ik nog nooit gevoeld. Ze zegt dat ze mijn lichaam wil. Ik wil wat jou
tot een mooie zonnebloem maakt…
Ze maakt me bang. Ik ben geen zonnebloem. De nieuwsgierigheid
wint, dus vraag ik haar hoe wil je mijn lichaam en waarom?
Ze zegt cryptisch dat ik uiteindelijk weer een zonnebloem ga worden.
Dan kom ik weer terug. Dan kom ik je halen om je aan iemand te
geven.
Het wordt steeds vreemder. Ik snap er niets van.
Ze wijst me dwingend de kant van haar wijzende vinger op te gaan.
Ik doe het maar, al was het alleen maar om van haar af te komen.
Er is veel ruimte.
Kijk niet om, roept ze me nog na, want dan zul je sterven!
Ik kan met een gerust hart heengaan.
Andere mensen kijken om.

Snuiter

Ho, 2012, boek 102, pagina 18

2012_boek 102_p18

Rare ontmoeting

Die dag begon hij rond te slobberen, zonder te stoppen. Dat leek
hem leuk. Vooral de verbaasde reacties van anderen deed hem
goed. Als hij vlak voor iemand stond deed hij met een grote zwaai
zijn jas open en zei:
Kijk, de werkelijkheid kent geen schaarste om snel te vervolgen
met gulzig is mijn zichtbaar geel. Men deinde vol ontzag terug.
Ware schoonheid liegt niet.
De slobberatleet, driedubbel bemand en goed geschoren, genoot
van hun schrikreactie. Tot de nederlaag van het avondrood bleef
de stakker zich herhalen. Floeps jasje open, floeps jasje dicht.
Steeds bleker werd hij door zijn afdekking, totdat hij zo wit was
als een pasgeborene. Dan was het over en riep hij HO.
Ik ben slechts vluchtig aanwezig was zijn lijfspreuk.
Dat gold overigens niet voor zijn geel, zijn bezem, nee zijn plumeau.
Die moest regelmatig luchten, die moest het schaamrood op ander-
mans kaken brengen.
Het stralend laten schrikken was en bleef zijn grootste ding.
Kortom, de slobberjak woonde in zijn eigen verwaande nut en
wenste dat zijn kwaal nooit over zou gaan. Eerlijk gezegd hoopte
hij nog eens een maagd te zien wegsmelten om hem zo te bevrijden.
Dan pas zou hij echt gelukkig zijn en voor altijd willen verdwijnen.
Sterven in een geopende jas, daar hunkerde hij naar.

Paradox

Lege personen, 2016, schets

2016_lege personen

Niets

Aanwezig afwezig.
Dat klinkt paradoxaal, maar die vreemde aanwezigheid doet er
juist toe. Niet volledig aanwezig zijn, wel teruggebracht tot de kern,
dat minimale is zo vrij als de lucht.
En dan?
Dan maak je gebruik van de leegte, niets ligt nog op de loer. Het
is zoiets als eeuwig, maar dan anders. Mens en ding vallen samen
tot een mooi moment. Zonder woorden is zonder voorwaarden. Je
bestaat om te bestaan, dat is genoeg.

Volgens haar was het haar essentie, dat afwezig aanwezig zijn.
Niets mis mee. Ontmoetingen worden niet langer belemmerd. In
uitgewiste toestand zien anderen je tenminste niet bloot.
Dat verdwijnen in de leegte geeft alles een kans. Niets is iets, het
is een kwaliteit van zien.
Misschien zie je alles in gedachten opkomen, misschien is dat wild
denken. Wild denken hapert niet, het schetst en staat altijd in de
kinderschoenen. Bij het wild denken voel je je absolute nabijheid,
je voelt dat je ergens moet zijn. Alles is op een vreemde, indruk-
wekkende manier met elkaar verweven.

Dit alles zou je ook kunnen samenvatten met de zin: Ik omhelsde
haar, ik was helemaal stil en zij was helemaal stil.
We maakten elkaar leeg.

Spiegel

Witte schaduw, 2016, schets

2016_witte schaduw

Fata

naast de romige wetten
raast het koude ruit
naast gekweld plezier
spiegelt de spiegel

rondreizend naakt
kale, koude pijnbank
een oud verleden
geurt een rozenperk

voor de vitrage
van achteren gezien
aan elke voet
een loden bol ketting

de ziel danst zich leeg
als een dronken vlieg
verse vlokken pakken
de lege ruimte

nu nog even schonen
na het vloervegen
is de leugen gesmoord

of dit de moeite waard was?
het was een geloof
een witte schaduw sprak

Studie

Puber, 2012 – 2016, bewerkte foto

x.2012_2016_puber_bf

Ogentroost

de eerste uren worden de late
niet laatste
zijn geduld reikt verder
in de vroege ochtend is hij jonger
voetstappen vooruit
sluiproutes herkennen de stad
hij zwerft door een reusachtig gebouw
doodlopende straten vallen samen
wensen worden vervuld
hij ziet al het zuivere

de eerste uren worden de late
niet laatste
zijn gulzigheid
kent geen grenzen
de kakofonie van woord en beeld
kakelen voorwaarts
bevlekken zijn netvlies
hopelijk sleept de nacht
boven zijn macht
hij vangt al het ongeziene

alles is studie
eigen studie

Eigen vuur

De ruimte, 2016, bewerkte foto

x.2016_de ruimte_bf

Boordevol werk

Hij voelt zich als een gloednieuw vel wit papier.
Alles is nog mogelijk. De eerste haal zal spoedig alles bederven.
Hij kneedt zijn vingers. Het gemurmel kronkelt en kruipt dicht
tegen het idee aan. Dit is de tijd van het onderzoeken. Je moet
nu met jezelf gaan zingen. De tongen van vuur dirigeren vanzelf
een helder, kleurrijk, wild geheel.
De wangen van zijn gezicht hebben de kleur van heftige  hartklop-
pingen. Hij denkt dat hij al twee maal is gestorven, het maanlicht
scheen al in zijn keel. Gelukkig stortte de sneeuw in.
Als een ontbrandende roos schroeit hij zich dichterbij.
De verkoolde weg van de geschiedenis slijpt zich een weg.
Hij hoeft alleen maar de horizon wat op te wrijven en ja hoor, daar
komt het idee al.
Als je elkaar gaat ontmoeten in jezelf is dat verwarmend.
Je bent een boek van ontelbare wateroppervlaktes en landt als een
woeste zwaan in een kalme zee. Alles komt goed. Altijd.
Hij is gebonden tot het ochtendlicht. Dan pas is zijn samenzwering
weggesprongen. Dan pas kan hij rustig kijken naar de stromende
rivier van die nacht. Het vuur is uitgemergeld, het gedicht heeft
zich ontvouwen en hij is een nog natrillende pauw.
Zingend van bloed en vlees is hij blij met zijn ongebonden vrijheid.
Hij heeft zichzelf de ruimte gegeven.