Val

Winterzon, 1988-2016, bewerkte foto

1988_winterzon_bf

Vreemd loopje

In mijn hoofd gaat een waterval. Mijn hart wordt te nat. Als een
volle spons pompt hij mijn bestaan rond. Ik heb de hoofdrol in
mijn eigen verwilderde oplossing. Geef me over aan het huis.
Bijna ging ik wankelen, maar mijnheer/mevrouw, ik ben nu een
engel, die zich niet verveelt in deze volle eeuw. Mijn leven is niet
langer onvolledig.
Ik heb mezelf lief en wens al het geluk van de wereld te bezitten.
Alleen oprechte mensen verdienen dat.
Is mijn derde ikzelf wel een zelf? Het is een ver weg zelfportret
zegt de fotograaf. Ik geloof hem niet. Foto’s liegen wel.
De stilte kan mij nu niet vangen. Mijn waterval lijkt meer op
een zondvloed. Ik moet voorzichtig manoeuvreren. Verlangens,
stroomopwaarts en stroomafwaarts, liggen op de loer. Ze moeten
hier in het donker, altijd met de buik naar boven, ergens liggen.
Wees verstandig en houd je vast aan de leuning. Ik wil niet
bedrogen worden, zeker niet door mezelf.
Mijn hoofd noteert negen glazen mist, ik vernevel langzaam.
Val tenslotte tussen je koninklijke borsten, je meisjes bloesems,
en sabbel versuft zalig aan je hart. Jij fluistert een geneuried ei
en sluit mijn rode ogen zacht. Ik ga de nacht in.
Nu ben ik het wrakhout in de draaiende golven.
Mijn heerlijkheid heeft het einde gezien en rust even uit.
Morgen meer.

Werk

Nu volg ik je, 1997-2016, bewerkte foto

1997_nu volg ik je_1997_bf

Proces

Dat werk en leven samenvallen, sluit ik niet uit. Ik kan me eerlijk
gezegd niets anders voorstellen. Ik ga altijd naar een tentoonstelling
met het idee dat wat ik zie kan gebruiken, alles sla ik op in mijn
hoofd. Vaak ga ik om diezelfde reden juist ook niet.
Vrije tijd en werk valt ook altijd samen. In die zin ben ik of vrij of ik
werk altijd. Ik pas mijn tempo steeds aan, het is een kwestie van
ademhaling. Mijn ik staat nooit in de weg, is nooit taboe.
Anderen noemen mij ook wel eens een asceet, wat misschien voor
een gedeelte ook klopt. Ik kan goed alleen zijn. Mijn hartstocht valt
samen met mijn begeerte, is zuiver, maar ik mediteer niet, ik verbeeld.
Zelfkastijding hoort niet bij mijn dagelijkse ritme. Tenminste zo zie ik
het.
Ik ben op mijn best als ik een roeshoofd heb. Dan hoor ik de mooiste
melodieën. Het komt vanzelf boven drijven als ik niet van te voren
dwars ga liggen.
Nooit wil ik weten hoe iets afloopt. Dat is niet van belang. Het komt
vanzelf door mijn verbeelding, is een soort mystieke ervaring. Iets
hoeft niet altijd per definitie te eindigen, het kan ook gewoon zijn
(zoals een schets).
Ik ben trouw in alle vrede aan mijn ik.

Sneeuw

Half blind, 1982-2016, bewerkte foto

1982_half blind_bf

Onschuld

Het is winter. De sneeuw is onder mijn voeten. Het lopen wordt
moeilijker. Onder mijn jas dringt de kou langzaam door, knieën, dijen
worden steenkoud. Verraderlijke oostelijke windstoten maken het af.
Mijn gezicht staat in de stand van de vragende blik, ik wil snel naar
binnen, waar dan ook. Een verlaten, leeg  huis brengt uitkomst en
beschutting.
Aan de wand hangt een achtergelaten portret, net mooi belicht door
het witte winterlicht. Ik zie gelijkenis met mijzelf, maar dan toch weer
anders. Het is een soort afscheidsportret van het zien, het
laatste licht. Ik voel mijn glimlach komen en denk aan een ooit nogal
heftig afscheid van een vriendin. Toen was ik ook zo half blind en
erg van mezelf vervuld.
De gelijkenis houdt op en alle verdere interpretaties lijken ineens erg
ongegrond en willekeurig. Het spoor is verloren.
Nu weet ik het zeker: de gelijkenis is gewoon toeval.
Op een zeker moment lijkt alles op elkaar als je genoeg lijdt en de
mensen niet begrijpt of niet wil begrijpen.
Ik sta stil, heb mijn jas nog aan. Wat doe ik hier eigenlijk?
Schuilen voor wat? Ik kan het hoofd niet meer zien en vertrek.
Buiten heeft de sneeuw nog meer van zijn kleren er over gehangen.
De wereld ligt vol witte onschuld, je kan er sneeuwblind van worden.

Gedicht

Liefdeslijn, 2016, boek 114, pagina 65

2016_b114_p65_liefdeslijn_k

Romance

de mist was warm
als neuriënd zand
oude mensenheugenis
tokkelende tinkelharpen
vonden breekbare heuvels
een engel aaide

de kus was warm
als bonzend vuur
harige haren stijfden
zich een verticale weg
omdat het raar was
een wang bloosde

de boom was warm
brandde in de hemel
we zongen ons laaiend lied
gezalfde hoeven sloegen op hol
sidderstenen stroomden voluit
een kus smolt

op de goudschaal van de zon
lagen onze lieve, natte lijven

Blind

Plaatselijke bui, 2016, boek 114, pagina 63

2016_b114_p63_plaatselijke bui_k

Wat het oog ziet

Mensen zagen priemende regen, dachten hoopvol aan zachte violen.
Regelmatig blies een herenjong een harde wind. In die streek was
dat gewoon, er was niets geheimzinnigs aan. Hier werden sprookjes
geboren.
Een heer zag twee zwangere borsten uit een wolk hangen. Ze lekten,
er ontstond een plaatselijke bui. Goed voor het landschap.
Hij dacht er over na, maar kon geen verklaring vinden. Het moest
een verkleving van de natuur zijn. Zoiets moet je gewoon accepteren.
De natuur doet wel vaker iets grappigs.
Even verder op begon een cipres spontaan te groeien. Vol deemoed
stond het daar te zwijgen, zij keek de natuur strak aan. Mijn koppig
oog was bijna te sterk voor mijn menselijk hoofd. Ik zag overal dwars
doorheen. De volle werkelijkheid brak los. Alle surrogaten sloegen
snel op de vlucht.
Inmiddels was de borstenwolk opgehouden met lekken. Het licht kwam,
nam alles over, werd meer levenssap en kus voor de zon. Zijn eigen-
zinnige hand wilde gaan tekenen, maar werd tegengehouden door een
onzichtbare droom.
Zijn lichaam wou zichzelf meer ontwerpen, het werd niets. Een stad
vol blinden stond in de weg. Toen besloot hij de blinden te redden.
Naarmate het oog beter ziet is er immers meer te beleven.

Werken

Boos, 2016, boek 114, pagina 52

2016_b114_p52_boos_k

Stil, de avond werkt

Steeds stiller is zijn stillere tred van zijn stem. De gesplitste oren
hebben veel werk gedaan. Boven het avondrood schijnt al een
schijfje van een trage maan. De duistere sterrennacht zal zo wel
komen.
En dat is mooi, want hij houdt van de nacht, maar het maakt hem
ook flink onrustig. Hij wil vlammen met grote haast.
Daarom voelt hij zich ook wat boos.

De nacht is een altijd voorzeggende echo, berg en dal lijken één.
Zwart verbindt het onmogelijke. De toen en thans willen dansen.
Bronzen beelden mompelen diep in oude of jonge bomen.
De nachtduistervis neemt alles op. Pas op! Nachtstemmen zijn
gevaarlijk voor schaduwen. Dat weet iedereen, zeker de meer
gevoelige onder ons.
En de schilder?
Zijn einde is nooit nabij. Zijn drijvende wijsvinger weet de weg.
Zijn wijsheid is een gangbare wijzer, die langs alle tijden loopt.
Hij hoort met zijn handen zijn innerlijke hartslag en weigert een
donkere droom te zijn. De nacht is donker, hij niet. Hij is een om-
armende honderd uit één stuk man, die naar denkbeeldige wolken
wenkt.
Van dat stijgen en ademhalen krijg je meer lucht. Het lichaam stapelt
zich op van grote vreugde. Hij is zijn eigen aquarel van de dorst. Zijn
zonnige ogen worden op harthoogte afgeschoten. De tijd staat stil bij
zijn blote voeten.
Het werk ontvouwt zich omdat de hand het vertrouwt.
Hij is niet langer boos.

Licht

Groen landschap, 2016, computertekening

2016_groen landschap_ct

Schone natuur

Een landschap kan soms blij kijken. Echt. Fris gewassen leert het
ons nieuwe schoonheid. Je moet er vroeg bij zijn, een landschap
is niets voor luiaards. Overal is glans en glorie. Wie nu niet blij is
kan beter gelijk verdwijnen. Anders maakt de natuur gehakt van
je of schijt je zware keutels van verdriet.
In de schemer van bewondering raak ik niet uitgepraat over de
natuur. Ik ben het bleke beest wat bruin wil worden en heb mijn
hongerige ogen niet in de zak. Achter een kwetsbare huid zitten
de dierbaarste dingen.
Ik kwijl dan ook graag bij landschappelijk schoon. Mijn vleugels
dragen oprecht al het hemelgoud en mijn aderen draaien zich
vol verwondering om in mijn vezels. De natuur laat mij leven.
Overal, over het groen land, zie ik hoopvol leven. Grote rivieren
zijn gemaakt om het licht terug te dragen naar de zon. Heldere
gedachten liggen klaar op strenge tafels. Een cirkel vecht met
een vierkant, het ovaal wint.
In de natuur is de mens niet meer dan gemompelde strompel.

Woord

Hart, 2016, computertekening

2016_hart_ct

Overbelicht

genoodzaakt wordt dit
want onvermijdelijk is dit

Dit schreef ik eens in een woordspelige toestand.
Kennelijk was er veel tijd en ruimte om zo iets te doen.
Misschien was ik ook bang om het te vergeten en schreef ik het
daarom op. Voor altijd vastleggen geeft zekere zekerheid.
Toen was er een zekere logica te bekennen in de bewering, nu
weet ik totaal niet meer waar het eigenlijk op sloeg. Noodzaak
en verband liggen voor altijd verborgen in het verleden.
Waarschijnlijk was het de taal van een overbelichte jongeman.
In elk geval was ik actief in de poëzie. Ik kende de genezende
kracht ervan. Kunst verlicht altijd, actief en passief. Ik verwachtte
er veel van. Eigenlijk alles, wat heel naïef was.
Toen was ik nog student en nu kan ik veel onder de noemer van
Romantische Droom plaatsen. Wendingen vallen op hun plaats
door brokstukken van samenhang, zou ik nu misschien zeggen.
Ik zou het zeker niet noteren. Ik vertrouw op mijn wetend hart.

Ergens ben je dus altijd bezig met een soort verlossing, je leegt
je als mens en hoopt zo geschiedenis te maken. Wie weet?
Anderen, meestal leken, zullen zeggen: Wat? Alweer? Voor de
hoeveelste keer? Daarop volgt steevast: Allemaal niets, het is
allemaal niets!
Dan hoop je maar dat het spottend bedoeld is. Ik ga spontaan
op de kast klimmen voor hun plezier.
Aan de andere kant, als mijn vliegwiel eenmaal draait is het niet
meer te stoppen. Ik kan mij niet indikken tot vertraging.
Gedichten wijzen mij een weg. Alles moet aan flarden. Weg met
de dwaze waarheden.
Zo verlos ik mij van mezelf en dat is ook een fijne hobby.

Punt

Twee personen, 2016, computertekening

2016_twee personen_ct

Positie

Het gebeurd al. Iemand had grote haast op weg naar een afspraak
en raakte buiten zichzelf. Hij snelde te hard door de stad en dan
beleef je niets. Dan sta je ineens alleen. Het overkwam hem meerdere
malen en zo kwam het dat hij ineens met z’n tweeën op een hoek
stonden, dus niet meer alleen. Wonderlijk hoe dat soms volkomen
onverwachts, besluiteloos kan gaan.
Zover zijn wij gekomen, zeiden ze tegen elkaar en vonden dat meteen
heel grappig. Laten we proberen er even stil bij te staan, zei de eerste.
Ja, haakte de ander aan, net als een wandelaar doet. Weer gelach.
Zullen we zonder gedachten doen? vroeg hij. Dat werd niet grappig
gevonden, want het was te bekend, ze deden nooit anders.
Laten we een sigaret opsteken, riepen ze daarna beide in koor.
Niemand was meer ontheemd. Het vuur werd aan elkaar gegeven.
Ze keken elkaar soms schichtig aan bij het uitstoten van de rook.
Ooghoeken geflikflooi.
Maar hoe lang duurde geluk?
Verpletterend kort, niet langer dan vijf minuten.
Na de sigaret holde ieder op zijn beurt weer als vanouds naar een
zogenaamde afspraak (zonder de weg te vragen).
Alles verliep weer verder, zonder gedachten, zonder richting, zonder
verleden.
Soms is het leven een complete herhaling, totdat je een verrekijker pakt,
scherp stelt en het perspectief volgt tot in het verdwijnpunt.

Zwetser

Waaikind, 2016, boek 114, pagina 61

2016_b114_p61_waaikind_k

Winderig

Je leeft hier, maar wil daar zijn. Je betaalt te weinig leeflucht en
de vrek daarboven in zijn luchtkasteel poft niet. Dan zit er niets
anders op dan je te laten waaien, je wordt een Waaikind.
Anderen zeggen natuurlijk dat je een losbol bent, maar dat is
gewoon geboren uit jaloezie, zij doen zelf het liefst dunne dutjes op
een druk kruispunt, in plaats van hun mond flink te spoelen.
Je richt je tot heel hun wereld, zij moeten ophouden, anders krijgen
ze een ouderwetse, ferme opdoffer. Dat zal ze leren!
De taal wordt al waaiend warm gewreven. Het moet, omdat anderen
het inzicht van een vieze scheet hebben. Hun hersens zijn zo dun
als een vlies, ze kunnen niets vasthouden. Er wordt veel gelogen en
geflikflooid door die zwetende zwetsers.
Je laat je likken door het licht. Je leeft hier en met veel benul maak
je nog wat keet. Je ziet de oliedommen opgedoft op hun ezels zitten.
Ze gaan de verkeerde kant op, ze hebben geen kompas.
Op de tast van een fantast waai je verder de diepte in ,je voelt  vrij
en gelukkig, terwijl anderen sterven in bommenregens. Je overleeft
je zelfvergiftiging royaal en laat de aanpassingssluis snel achter je.
Een beetje wind kan geen kwaad.