Lagen

Het witte doek, 1997, acryl, 100 x 50 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Het verhaal (over René Daniëls)

Het verhaal eindigt bijna op een vreemde manier, ongeveer zoals
het begonnen is. Misschien is dat altijd wel zo. Het is vanzelfsprekend
dat het klimaat waarin je woont en werkt sterk bepaald wordt door je omgeving.
Daarnaast sta je altijd open voor alles en nog wat, maar het moet
je wel kunnen boeien. Op die manier heeft ieder begin ook het eind
in zich.

Over zichzelf zegt hij altijd: ik leef uitvoerig. Daarmee bedoelt hij dat
hij een harde werker is, iemand die niet stil kan zitten. Zijn tekeningen
en schilderijen treffen altijd vrij onmiddellijk doel.
Als hij even niet tekent of schildert dan vliegen de woorden je om de
oren. Alles moet en zal benoemd worden. Het is een doordacht en
gemeend spel.
Zoals er altijd achter een horizon een nieuwe horizon zit, zo is er altijd
meer achter zijn vlies. Een vlies achter een vlies. Laag op laag.
Zijn werk heeft nooit op het schilderkunstige gelegen.
Hij is geen schilder van gebaar en materie. Het is meer een soort kunst
tegen wil en dank. Je krijgt het er gratis bij. Schetsen en meningen,
geen statements, is een rake omschrijving van zijn werk.
Voorzichtig en toch vrij benadert hij zijn onderwerpen.
Met die aarzelende manier van werken kan hij eindeloos zichzelf
amenderen en zo voortdurend blijven meanderen.

Waar het geloof ik om draait is dat er altijd wel iets anders is als je ziet.
Alles is min of meer bijvoorbeeld. Tenminste twee betekenislagen, ogenschijnlijke
anekdotes, strijden om een diepere laag. Het verkeerde been moet onderuit
gehaald worden. Er bestaan bij hem geen neutrale afbeeldingen.
Zodra je denkt ergens houvast te hebben wordt het gras voor je voeten
weggemaaid en wordt alles weer gerelativeerd.
Niets blijft en is zoals het was.
Dat is het mooie van zijn kunst: niets is zeker, niets is zoals het lijkt.
Daarom wordt je er gelukkig van.

Warm werk

De ijsman, 2001, tekening, 50 x 65 cm (ontwerp voor een litho)

MINOLTA DIGITAL CAMERA

Nachtelijk werk

Hij zat zo op de scherven te staren dat hij blij was zelf nog heel te
zijn. Een mens doet vaak vreemd (ikzelf ook, ik hoest wel eens lang
voor mijn spiegel in de nacht, om te zien hoe dat dan staat. Net zo
als ik ooit als kleuter oefende met alle denkbare manieren van lachen).
In de nacht gaan zijn vingers als dronken wormen tekeer. Hij heeft
het koud, is ijsman. Haast onverzettelijk wentelt hij over het doek.
Het lijkt wel of hij zijn doek vlooit. De warmte komt.
Uitgedunde gedachten zijn nu compacte goden geworden.
Voor hem moet alles eendrachtig volgen. Zijn zaaisel rijst uit de goede
grond tot de afgelegen ochtend komt. De radeloze dageraad nestelt
zich in zijn binnen en dan is het uit en over.

De ochtend is werkschuw, bang voor het nachtelijk zweet. Zij heeft
een zuinige mond, daarnaast een wang met zenuwtrek.
Draaddunne gebaren wijzen aan, maar niemand ziet of hoort door
de stortplaats vol kraaien en kreten.
Kijk, dan is het tijd om te gaan slapen.
Morgen is er weer een dag.

Begeerte

De wegen, 2015, computertekening

2015_de wegen_ct

Filosofische notitie

In mijn agenda staat: handelen is uitrusten.
Is dat zo? Het is waar, geen enkel probleem is oplosbaar. Het wezen
van een probleem is dat er geen oplossing is. Iets zoeken betekent
dat er iets niet is,
Denken is dus niet kunnen bestaan.

Zulke uitspraken kunnen je vermoeid maken, omdat je het bijna
snapt. Die geestelijke vermoeidheid is gewoon niets anders dan
ongeduld. Het voortdurend wegrukken uit je gewenste werkelijkheid
voelt dodelijk, maar is het niet. Het is een simpel genot van je
hersenen. Zij vertellen je dat je ergens aan lijdt, dat je iets mist
waar je misschien naar je verlangt.
Een ander stuk zegt dan ook nog dat het lijden eigenlijk geen lijden
is maar  creativiteit. De samenstelling van je angst dicteert. De  niet
bestaande herders doen ongevraagd hun werk. De ziel heeft als het
ware zware spierpijn, waardoor je je wat misselijk voelt, passief blijft.
Een dichter schreef ooit: ik ben misselijk uit begeerte. Dat vond ik
een mooie zin. Daarom heb ik hem onthouden.

Zo heftig is mijn leven niet. Ik wil daarom misschien ook schrijver
zijn. Graag wil ik wonen in een overmaat aan vale, donkere stiltes.
Daar dondert het heerlijk en plotseling op een eerlijke, haastige
manier. De mechanische echo die daarop dan volgt is geweldig.
Ik zal bij herhaling net zo onaangekondigd met mijn ogen veel-
zeggend gaan knipperen, terwijl de ademhaling tegelijk nogal
benauwd is.
Ondertussen ben ik een soort speelkaart, een oude, onbekend
van kleur voor een ander. Het spel is nog lang niet zoekgeraakt.
Ik ken mijn waarde. De fictie vergezelt mij als mijn schaduw.
En nu wil ik slapen.

Natuur

Falling, 2015, computertekening

2015_Falling_ct

Lage schaduw

De volle glazen bewerken of breken ons. Je moet niet te diep in
dat woud gaan. Je vecht daar niet alleen met het hout, maar ook
met ook het sap en het verse gloeiend groen. Dus beveel ik:
vernietig al die spiegels, er zal geen lamp branden.
Laat de rottende heesters ook liggen, die zitten vol koude stoom.
Daar huilen de hese honden om de maan te verstommen.
Je moet blij zijn als alles voorbij is als je daar ligt. Het wezenloze
land ligt mooi te zijn. In stroken, met gezellige acacia’s, ligt de
horizon verderop rustig te ademen.
En jij, de klont in de pap, bent uitgeteld.
Meer dan het bos of de akker behoor jij de aarde toe.
De hoge luchten pakken nu nog het verloren licht.
Nog even en de spekvette maan zal je vinden.
Schemer is een hinderlaag, weet je nog dat moeder dat zei?
Nu je daar zo weerloos en alleen ligt pas je wel op voor de vrijbuiters?
Die zijn bepaald niet preuts en zoeken onbemande personen om hun
slag te slaan. Vele sweethearts waren daarna opgetuigd met rollende
tranen. Immoreel aangepakt verloren zij hun eer door die tronies.

Het is een lange, bleke weg.
Een eindeloze lege weg die naar eindeloze steden leidt en in die
steden wonen de mensen met hun eindeloze, verwonderde ogen.
De terreur van het getal maakt alles langzaam vermolmd.

Storm

To see and to be seen, 2015, computertekening

2015_To see and to be seen_ct

Weerspiegeling

Soms ben een woord, dan ben ik buitenissig.
Dan doop ik mijn dove hoofd in mijn buik en stoot mij uit.
Het gat wat daardoor ontstaat is als een lichtvlek in de ruimte.
Een vlek die alles zegt waaruit ik ben geboren.
Tja, en dan zit je met een aandachtig gezicht te kijken naar de
vlechten van mijn wierook, dat snap ik.
Kijk, als dichter dring ik graag door tot de aarde.
Tot in de binnenstad van een salon ben ik meer dan een vol café,
waar het kaarsvet vol langs de tafel druipt.
In mijn onderaardse jaaggangen ben ik zeker buitenissig.
Als mijn besuikerde ezel als een tijdelijke maagd stil en stoer staat
te staren, dan ben ik het woord.
De lome oren luisteren graag naar mijn orakel gekakel. Zelfs de
betraande bomen van buiten wiebelen zachtjes mee. Ze herkennen
mijn natuur.
Soms ben ik een woord, dan ben ik de navelbodem van de beeldenaar.
Verder rammel ik graag wat aan de zakken van de lasthebbers.
Zeker als het stormt.

Impuls

Fluwelen tong, 1997, tekening, 65 x 80 cm

1997_de fluwelen tong_65x80_k
Gemakkelijke prater

Zijn stem klapwiekte als een donkere boom aan een bron. Hij was
zijn eigen diepe droom geworden, stond oehoe te doen in de ruimte.
Alles rondom was duister, het stokstijf leven van de slaap gaf geen
kik of hield de adem in. De onhoorbare tijd van beelden kon zomaar
beginnen. De schrik in de haren, de klikkende wimpers, een stralend
nest in de bomen maakten schoon schip. Even pauze.

Even later tikte de waanzin onder het haastige water en punt de
jongeman zijn tong. Het was zonneklaar, er moest worden gejaagd.
Op wat? Er was van het weinige zoveel, dat iedere ronde cirkel bijna
vierkant leek. Toen wist hij het: hij moest jagen op al te  zonnige ogen,
die pasten niet in een donker bos. Als je op harthoogte zo mooi zou
praten, dan zou het licht snel uit de ogen doven en een koude, niets
zeggende mantel worden.
Zo gedacht, zo gedaan. Op die manier kwam de weg vrij naar stad
en land van geluk. Hij hoefde nooit meer in vuil water te stappen
waar hij heel vrolijk van werd. Helder klopte hij aan in de ruimte.

Soms moet je gewoon recht op je impulsen af gaan om iets te be-
reiken blijkt steeds weer waar. Soms moet je even zo hard draven
dat je huid natter dan nat wordt.
Stilstaan is geen optie. Pak de volle borst.
Anders sterf je dorstig en heb je niets beleefd.

Sta op

Rollende tijd, 2008, boek 99, pagina 2

2008_b99_p82_rollende_tijd_k
Terug

sta op
het is alleen tijd
naar buiten
durf een deur

sta op
laat de maan slapen
de verre verte
is toereikend

sta op
ga terug naar binnen
waar je hebt gewoond
teken je rand

sta op
het natuurlijk schroot
raast spitsuur
vliegt langs

sta op
vertel wat je doet
schep de zomer
in je hoofd

sta op
til je rimpels hoger
dingen van een ander
schuiven opzij

sta op
open de wind
spelend dwarrelkind

Dronken

Boos, 2013, boek 112, pagina 15

2013_b112_p15_boos_k

Leegte

Kees zit buiten, hij mompelt iets onverstaanbaars. Hij ruikt naar
jenever. Hij lacht net iets te hard en zegt dat wij vodden zijn.
Gewoon domme vodden!
En wij?
Wij proberen ons in te houden en verbergen onze rimpels voor zo
ver dat kan. Het gepiep waarin Kees leeft kan ons niets schelen,
hij is zijn eigen schoudervulling. Onnodig en nietszeggend.

Soms gaan we met elkaar om om niet stil te staan, soms kom je
iemand tegen bij de laatste ronde, soms vult het een leeg bed.
Maar als wij onze handen volgen met ons hart is Kees weg. Hij kan
niet tegen succes, hij wordt gelijk boos. Hij wil altijd schaken zonder
stukken en kan zo streng voor zichzelf zijn dat de glazen spontaan
uit zijn bril springen.
Kees heeft een scherfhoofd. Beschadigd kijkt hij ons verwijtend
aan. Hij kan prima uit die lussen van zijn ogen kijken en iets naars
daarbij zeggen. Dan moeten we weer zijn handen kussen, dan
moeten we weer de werkelijkheid, nou ja, zijn werkelijkheid sussen.
Laatst noemde een andere pummel hem een tafeltje verdriet. Dat
vond ik mooi gevonden. Ik wou dat ik het zelf bedacht had.
Ik wens Kees niet als koning. Ook ik heb mijn trots en ben geen
natte lopende meloen op tafel. Ik lach dus niet als Kees zijn laatste
jenever omstoot en lodderig omvalt.
Schoonheid hapert soms, kijkt niet dubbel.

Zucht

Gezichtsverlies, 2015, bewerkte foto

2015_gezichtsverlies_bf

Verdiende rust

Zij keek op haar klokje.
Er waren nog geen tien minuten verstreken.
De stilte in de kamer nam toe.
Zij deed haar ogen dicht, jezelf steeds aankijken is heel vermoeiend.
Je kan zomaar je gezicht verliezen.
Lange zucht.

Hoe overbrug je jezelf? In vrijwillige stilte?
In een automatische reactie sloot zij haar mond en ogen, keerde
haar trage lichaam op zij.
De stilte was nu helemaal hoorbaar.
Met een klap viel hij in slaap. Middagdutjes doen meestal wonderen.
Kort daarop voelde zij de kamer voelbaar verdikken. De lucht hing
zwaar op zijn oogleden. Nu niet spreken, nu stil zijn en niet bewe-
gen, droomde zij. Zij hield daarbij de buik in, misschien zou zo
haar overtollig vet wel wegslinken…in je leven doe je niets anders
dan op je zelf teren, eerst het vetste vet, daarna de rest…mensen
zijn keurige kannibalen…we teren op onze genen…we laten alleen
onze stront na…nee dat is het niet…ik niet…ik baar kunst, dat is
mijn taal…ik blijf altijd rijk…ik denk dat ik nu geschiedenis maak
en kan dus nooit verdwijnen…wist zij druk dromend.
Toen spatte de luchtkubus uiteen en werd zij met een schok wakker.
Eindelijk was alles voorbij, zij begon zachtjes met zichzelf te spreken.
De kwetsbare stilte piepte door de kamer.
Lange zucht.

Jogger

Het verleden kraakt, 2015, bewerkte foto

2015_het verleden kraakt_bf

De gedachte loopt

Als ik jog ben ik een helikopter, die de file in mijn hoofd in de gaten
houdt. Als ik even niet oplet slaat hij af en duurt mijn loopje lang.
Ik kan niet op een lege maag lopen, dan kom ik in verkaveld land.
Dat brengt niets op. Dan is er iets mis met mijn verstand en loop
in twee richtingen tegelijk (om mezelf tegen te komen?).
Ik draai triomfantelijk een hoek om, op naar het verre volgende
stuk en verscheur alle entreebewijzen, ik ben er immers al. De sneue
snippers dalen neer als zieke duiven, krullen op van heimwee. Ik sluit
mijn ogen, loop automatisch als een blinde die de weg weet.
Onderweg stapt de herinnering vaak in. Ik zie iets en verdwijn in de
spiegel van mijn omgeving. Ik ga op in het alles.
Verderop kom ik, steeds verderop, mijn lijf heeft zich helemaal
met mij verzoend. Voor even en dat is genoeg. De wind slaat om
mijn oren. Dit is een mooie ademtocht die me doet leven, regels
worden afgelegd. Zon en wind, het wist je ogen open. Het maakt
je zo intens vrij.

Ineens word ik staande gehouden door een vrouw. Zij legt eerst
haar rechter vinger voor haar lippen, een teken van stilte of zwijgen.
Dan zegt ze uit het niets: Adem in wat er is, sla het gras van je
broek, adem uit in de stad, zo woon je waar je bent…
Snel jog ik door, hier kan ik niets mee. De vrouw tikt nog met de
zelfde vinger tegen haar voorhoofd en wandelt mopperend verder.
Alle mannen zijn gek of deugen niet, staat op haar lijf geschreven.
Wat rinkelt is een fietsbel. Oppassen, pensionado’s met elektrische
fietsen! Ze halen zichzelf graag in, zoals ze vroeger als kind hun
eigen schaduw probeerden te pakken.
Vol ergernis ga ik op zij. Ik maak mij los van mijzelf en ga er vandoor
als een zeer bijzondere bijzin.
Niets groeit op mijn rug, hij is te glibberig, te glad.
Mijn heden rinkelt om mijn lendenen tot mijn hoofd iets anders verzint.