Tijd

Uit het ziekenhuis ontslagen, 1971, tekening, A4

1971_uit het ziekenhuis ontslagen_k

Half mens

hij is een wachter
ten dele nog intact
buiten is het volle leven
hij is een rommelige ruïne
in het volle landschap
zo heeft iemand
hem daar neergezet
tussen steen en gras
wat lopen moest
scharrelt nu stuntelig
de tikkende stok centimetert
hoe waait de tijd
naar het huilende licht
ben ik vergeten
als ik straks vertrokken ben?
Waar is de nacht neergezet?

Weg

Sleutelwerk, 1998, tekening, 80 x 65 cm

1998_sleutelwerk_k80x65

Ander volk

Zover zijn wij gekomen, dat niemand van ons de sleutel heeft of
probeert stil te staan om om zich heen te kijken zoals een wandelaar
doet op een verlaten landweg. De verte ligt in het verschiet en is
tegelijk heel dichtbij. Iemand zonder gedachten passeert, je hoort
hem niet of nauwelijks. Hij heeft geen verleden, geen gedachte
blijkbaar.
Ik hoorde dat hij, nadat iemand van ons had geweigerd de weg
te zeggen, steeds zijn eigen weg zocht, zoals iedere kunstenaar.
Soms gaat hij gewoon zitten om een sigaretje te roken, een
aardig tijdverdrijf, terwijl hij niet ontheemd is. Bij hem is dat
mogelijk. Hij weet immers altijd de weg zonder richting.
Toen we dat hoorden hebben we elkaar verbaasd aangekeken.
Niemand van ons kwam op de gedachte om ook zo te zijn.
Wij zijn ander volk wisten we. Misschien dat iemand van ons in
een boze droom hem op de rug zou springen, de beide bungelde
benen rondom onrustig heen en weer schoppend. Hij zou niet op-
kijken en gewoon doorslenteren met onbekende snelheid.
Tot het moment dat hij zich om zou draaien om verpletterend op zijn
gezicht te vallen.
Terug naar de werkelijkheid: misschien was dit geen droom.

Blij

De val, 2014, computertekening

2014_de val_ct

Droommachine

Even leek het alsof haar bloed los haakte, ze lag op de vloer.
Ze rook de wasverzachter van haar net gewassen jurk, voelde haar
billen op de harde, ijskoude vloer. Onaangenaam.
Kan iemand me even met lieve woordjes inwrijven, vroeg ze zacht.
De koorts verruimde haar geest en ze vloog van hoek tot hoek door
haar huis. Mooi aanzicht. Spinnen vluchtten.
De lekgeschoten woorden verdwenen als een dief in de nacht. Haar
vaten werden nu nog wijder, ze zag ontheemde beelden. Ze ijlde dat
ze haar ijscoschep was kwijtgeraakt. Wil iemand me even helpen?
Bij benadering was ze haar gezicht bij de uittocht van eb verloren.
De vloed zou het haar hopelijk teruggeven.
Ze viel diep zonder eind.

Dan ben je blij dat alles er nog op en aan zit als je wakker wordt.

Bril

Puber, 2015, bewerkte foto

2015_puber_bf

Vroeger

Alles was toen nog grijs van geluk, onder de bewalde ogen werden
de schaduwen diep ingedeeld. Overzichtelijk zwart wit is niet snel
uitgespeeld. Ik was zonneklaar in galerie Van H. in de Friese hoofdstad,
waarin ik als kind mijn toekomst dromen speelde. De bergen en dalen begonnen hier.
Later begon het gevaar pas in mijn woeste baard.
Het nest waaruit ik kwam kon soms wreed zijn, dan was het een spel
met een bedorven ei (wat voortdurend verloren in de lucht hing). Ik
schopte al het geel van de dooier weg, hield het wit over. Het antwoord
daarop was: schone wolk.
In die wolk kwam vanzelf de wedergeboorte, omdat ik het vuur niet
vreesde. Wolken van genot omringden mij!
Alles wat ik daarna deed was opsommend mooi, ik proefde elk woord
al was het mijn eigen bloed. Ik kreunde van zoveel mezelf.
Later kwamen de dichte wegennetten uit het niets aanzetten en
bezetten het andere land.
Als gevolg hiervan ging mijn gehoor achteruit. Niet snel, maar beetje
bij beetje.
In de chronische maalstroom is de korte duur heel kort en bijzonder
gedenkwaardig bij zonsondergang.
Ik maak mijn bril nog maar eens schoon.

Scherven

Oudere man, 2015, computertekening

2015_oudere man_ct

Halte

Ik pak zijn hand. Ik heb een orgeltje en een bed voor hem, dat
moet genoeg zijn. Dat is genoeg, zegt hij. Het oude liedje kreunt,
heeft vergunning, dus het mag en kan.
Ik ben niet slecht, zegt hij zomaar. Hij is even weer het jongetje
met zijn doorschijnende huid. Ik denk, je botten buitelen naar buiten
en houd hem stevig vast. Hij roest en hoest, hij is als oud ijzer. Hij
huilt niet meer, zijn tranen hangen aan de haak, zijn jas hangt er
overheen.
De rug voelt krom maar breed genoeg, zijn vorsend arendsoog uit
andere tijden is nog goed. Vandaag vooruit, zonder knuisten. Geen
uitzicht naar een eindpunt. Hij loopt op het eiland van de tijd.
Ik sta naast hem, spreek met speeksel naar de dingen. Waarom toch?
Er daalt een verwaaide stadsduif. Altijd honger. Niks te halen, dus met
dezelfde vaart weer op weg naar elders. Doorstart.
In mijn maag hoor ik iets rommelen. Alsof er een schip dobbert.
Ik zeg in mijzelf: vaar me één nacht aan scherven en weet niet eens
wat ik er mee bedoel. Ben ik nu de oudere en hij de jonge van geest?
Al het water in mij schotst en schommelt, ik duizel half. Val bijna om.
Dan zegt de oude man: Laat me hier staan, ik ben er niet, ik kan niet
met je mee.
Ik ben vervreemd.

Boze droom

Frau im Kopf, 2009, acryl, 40 x 30 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

B(r)oeivrouw

Zij kan goed klagen en slaapt in een rijk bed, wat door te veel
alleen zijn door motten wordt geblust (hierbij moet je dan de tik
van een oude pendule bedenken).
Haar geheugensteun zit onder de grote spiegel, haar holle kaken
kraken de wang. Zij is een broeinest, ze kan flink losbarsten.
Zij praat zo hard dat de baarden van oude mannen er af vliegen.
(note: Het kan ook zijn dat die baarden al zo schurftig waren dat
er maar weinig voor nodig was om los te laten)
Hoe dan ook, als banale geruchten aan het slapende land komen,
let dan op, want dan is de broeivrouw al behoorlijk dichtbij.
Ze zal je proberen te betoveren met haar Duitse gezangen. Haar
diep borrelende stem pakt je snel bij de strot.
Zij is bepaald niet vaderlands. Haar harde hand zal je kloppende
halsje snel weten te vinden en dan ben je er geweest. Haar boze
dromen pakken je zomaar en ben je ineens klein.
Pas dus op als je haar alles hoort los zingen.
Dan is klare wijn zo tintelende paardenpis.

Murmel

Blaaskaak, 2007, boek 96, pagina 6

2007_b96_p6_blaaskaak_k

Jonge schrijver

Een jongeman was zwanger van maneschijn en zichzelf.
Tot diep in de nacht kon hij niet slapen. Soms dommelde hij even
weg, maar kwam steeds met een doffe smak weer terug in waak-
land.
Uit ergernis en verveling begon hij in zijn navel te pulken en fluisterde
naar zichzelf: ik ben het licht, het zoekende punt!
Als schrijver wilde hij een mooi verhaal vertellen, maar was niet
in staat ongeschreven woorden te verwoorden. Veel te behoedzaam
probeerde hij zijn o zo originele stem te vinden.
Helaas en steeds, ergens in de taal, ergens tussen een paar woorden
in, bleef hij haperend steken. Hij voelde zich voor een hoge schutting
geplaatst, hoorde wel het leven en al de bewegingen, het geluid van
anderen, maar de woorden kwamen maar niet.

Ook zat hij graag in zijn grote ruimte. Ontving mensen.
De lage lampjes daar gaven die ruimte iets spookachtigs.
Alles leek ver weg, had lange schaduwen of was in een vaag soort
samenzwering van stil fluisterlicht.
In deze ruimte  mocht men overal gaan zitten. Stoelen ontbraken.
Tafeltjes waren verdwenen. Hier heerste meubelmoeheid.
Uit een hoek kwamen als vanzelf kleine murmelzinnen, louter uit
lichte groei en ander geneuzel.
Af en toe, je wist nooit precies wanneer, klonken er ook mooie
poëtische volzinnen over het magere menselijke bestaan, dus over
moeizame relaties, over wel of niet seks, over geld, over de grote
onmacht en vooral over veel onrecht. Kortom: veel taaie tobberij.
Tot slot werd er gul alcohol uitgedeeld. Tegen die pijnlijke woorden.
Pas toen hij de deur van de troost wijd open zette, stierf hij ontzet-
tend veel later.
Een geluk bij een ongeluk ergens.

Stil

Bubble boy, 2002, acryl, 70 x 50 cm

MINOLTA DIGITAL CAMERA

De bioscoop

Zijn beroep is stilzwijgen. Wel zo handig in de bios.
Maar er komt een dag dat hij de wereld zal verstillen. Als men hem
echt ontdekt, dat doodgewone joch van de straat, dan zal alles in
een brede omgeving gaan veranderen. Wie weet wordt men zelfs
blind.
Voorlopig ziet het er niet naar uit.
Hij geeft zich niet. Wij mogen of moeten het raden. Hij geeft niet thuis.
Alleen hijzelf weet van zijn gave: hij heeft een diep troostende hand.
Niet dat hij er iets mee doet. Het is zijn bezit.
Wat moet je met zo’n stille knaap?
Die geef je een zaklantaarn in de vorm van een gloeiende roos.
Daar zal hij vast blij mee zijn. Denk ik. Het is tenslotte iets bijzonders.
Ondertussen zou hij het als bubbleboy goed kunnen gebruiken, dat
is zeker. De nacht is daarna mooi en geeft veel geheim.
Wie weet struikelt hij niet langer meer over de liefdespaartjes in de
bioscoop. Bij beter zicht stapt hij er gewoon overheen. Hij is de
navigator van de nacht.
Ver weg van die dromers uit het publiek zoekt hij zijn eigen lege zachte
stoel en houdt zijn handen thuis. Een lichtstraal van de operateur zou
zijn stoffelijkheid kunnen verschroeien.
Er komen nog meer bezoekers, hij keurt de paartjes zwijgend af.
Losers!
Zijn beroep is stilzwijgen.

Bougie

De wereld in huis, 1998, bewerkte foto

1998_de wereld in huis_bf

Schoonmaken

Ooit, ja oooooooiiiitt, had ik een relatie met haar.
We waren schroomvallig tot elkaar veroordeeld in de lichtste luchten.
Lieten onze waaiers openen en weer sluiten. Toen hadden we nog
ranke voeten en holle slapen en de zon, ja de zon, die hing altijd als
een zak warm zand achter het weiland en de bezoomde horizon.
De wereld was klein. Vorige zomers bleken lang, warm en gevoelig.
We praten ons los en zongen fris uit de lever, wijn vloeide ruim.
In die hemelse weelde steeg de blinde wet flinterdun als vlinders
in onze buiken, drijvend in hun eigen vet. Door de bloedstollende
scherpe kruisbessenstruiken rollebolden we zachtsluipend in onze
blinde heerlijkheid. Niks aan de hand.

Op zo’n moment is klare wijn en tintelende paardenpis hetzelfde.
Je zal het verschil niet merken door die leegzingende liefde.
Je hoofd is pas opgeruimd als de schoonmaakster arriveert en
goedemorgen, meneer mijn baasje roept.
Zij is het die de zeven emmers zweet aan het voeteneind weghaalt
en alle fladdervlinders weg zuigt. Zij is een proper realist.
En als dan ook mijn schedel helemaal geboend en geschrobd is, kan
ik weer rustig gaan zitten op het eveneens schoon gezogen bankstel.
Nu nog even wat boenwas op mijn kale hoofd, mijn geest voorzien
van verse teer, dan ben ik zo weer het heersend heertje.
Vandaag staat symbolische soep op het menu.
Ik hang al op één oor. De wereld is in huis.
De bougie, die de droommachine bedient, is in uitstekende staat.

Reis

Onder de brug (Basel), 1998, bewerkte foto

1998_onder de brug_basel_bf

Hé, jij daar!

Als ik reis, begeef ik mij het liefst op straat. Meestal slenter ik maar
een beetje rond. Geef mijn ogen goed de kost, maar het blijft het
liefst doelloos. Wel noteer ik alles wat mij invalt, opvalt of ontroert.
Nog liever zit ik ergens buiten onder een brug dan ergens binnen.
Pas als het echt te heet is, zoek ik het koele rumoercafé.
Sommige cafeetjes hebben iets wat aantrekt: de voorgevel ontbreekt.
De houten schotten zijn opzij gezet, zodat je een goed overzicht hebt
op het straatbeeld of nog mooier: op een rustig plein.
Rustig vanuit je houten kont stoel, nippend aan een glaasje, zie je
de wereld in een notendop voorbij schuiven. Op dat moment is het
nergens mooier, je geniet.

Ik denk niet dat mijn observaties neutraal zijn. Er is vaak sprake van
een zekere interactie, ik zoek dat vaak op. Het is mijn tweede natuur.
Overal ter wereld waar ik me vertoon, bescheiden opgesteld of niet,
verbaas ik bewoners en passanten met mijn oplettendheid en wijzende
vinger.
Altijd wil men weten waar ik vandaan kom, waarom eigenlijk? Ze kunnen
het nooit spontaan raden. Meestal denken ze dat ik uit een buurland kom.
Die conclusie is kennelijk gebaseerd op de gedachte: kijk, hij lijkt op ons,
hij spreekt onze taal, maar toch is hij anders…
Soms denk ik wel eens dat mensen daarom van mij houden: ik lijk
te veel op iets wat ze al kennen van zichzelf.
Het wordt tijd daar iets aan te doen.