Never let me go, 2012, boek 101, pagina 86
Aardman / aardige man
Kijk, ik spreek als man, ik zing als een manlijk mens. Als
alle mannen ben ik snel en knor soms bij het slapen. En als
de avond daalt dans ik naakt en hoffelijk, dat bevrijdt mij
als luchtmens.
De man van adem ademt rood, zonder giftige vinnen. Hij is
misschien iets te zwaar en vlezig, maar hij ontwaakt altijd
ritmisch en rustig met de aangename gloed van de aard-
geest.
Nooit zal ik zwart zijn als een nietszeggende echo, daarvoor
hang ik te veel aan het ijzeren ei van geduld. Binnen mijn
vreugde breng ik werkend de nacht door en verzin allerlei
nieuwigheid om duizend jaar te worden.
Aan de duistere mond van de melancholie zitten veel gierig
slapende mannen, die een betraand schietschijf proberen te
raken. Daar hoor ik niet bij, ik blijf liever thuis bij de blaat
balkende fee, die me van alles influistert. Veel moois.
Als mijn stem stil is zegt dat niets. Waarschijnlijk loop ik
dan even boven het avondrood achter mijn gespitste oren
aan.
Het uiteindelijke gezicht, met alle langzame namen, is mijn
minnaar of muze. Van dromen raak ik nooit verlamd, omdat
ik niet afwachtend wil werken. Mijn schaduw verheft zich,
danst en maakt van mij tot die aardige man.