Brandkop

Heethoofd, 2012, bewerkte foto

Het gezicht

Het gezicht was geen gezicht. Het was een tegen mij aange-
drukt gezicht. Een zwart gat dat een zoen gaf, een uitgela-
ten gil.
Dit was geen plagerij, het voelde als een mijmerdroom, dit
was, hoe vreemd het ook mag klinken, een nukkige vorm
van liefde. Misschien zelfs wel van universele liefde en wie
wil dat niet?
Hoe dan ook hij drukte zijn het gezicht tegen de koele mijne.
We probeerden zo ons verleden weg te wissen.
Ondertussen speelde er op de hoek een leuk strijkje. Men-
sen wilden wilde dansen, kregen wilde dansen. Ik niet en
vluchtte weg, nog zwaar ademend na mijn verschrikte ik.
Aanstellerige pubers achtervolgden me met hun geselbenen.
Ik gooide mijn laatste centen naar hun rotkoppen en hoorde
hun schoenen schrapen bij het stilstaan om de buit op te ra-
pen.
Snel riep ik nog: veel geluk! Maar dat werd door een plotse-
linge sneeuwval gedempt. Tja, hoeveel klavertjes vier geluk
kun je hebben?
Thuis waren ze verbaasd over mijn schorre stem en ze vroe-
gen zich af waarom ik me niet warmer had gekleed. Alsof je
een plotseling invallende winter kan voelen aankomen!
Goed, beloofde ik, ik zal voortaan altijd mijn wollen mutsje
meenemen en op doen als het nodig is en gaf daarna ieder-
een een kus, zodat ze volkomen tevreden en stil waren.
Eindelijk rust.
Gauw onder de wol.
Eerst plassen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *