Grauwe droom, 2012, computertekening
Schrale troost
De werkelijkheid kan hij niet meer beogen. Hij komt niet
meer van zijn dwingende volgorde af, projecteert zichzelf
voortdurend. Hij is dichter en lezer, nee nog erger: hij is een
dichte lezer.
En zo verloopt het ene proces na het andere voor elke lezer
anders. Voor elk moment dat je je openstelt krijg je poëzie
terug. Het is een vorm van aannemen en zien.
Alleen voor hem is alles een abstractie een soort misschien.
Alles is maar een wijze, een vergelijking op een bepaald mo-
ment. Je hebt er dus niets aan. Hij is op zoek naar het gelijk
van dingen, hij wil het met vele klemtonen laten spreken. Er
moet heel veel dynamiek in de woorden zitten, anders kan
de geest niet goed bewegen en valt hij in slaap.
Poëzie moet dus meer zijn dan noemen en benoemen, het is
een kwestie van zijn. Klank en geest zijn één. Als het niet te-
gelijk bewapend en ontwapend is stelt het niets voor.
De schrijver moet verwantschap voelen met elk woord, ook
met begrippen die hij in de verste verte niet kent. Hij moet
verlangen naar volledige intensiteit, anders verleent de taal
hem geen wederdienst en blijft alles een saaie illusie.
Met een scherpe blik en overdreven inzicht kom je dus een
heel eind. Het spel dat je speelt en nogmaals uitprobeert,
heeft de schijn van geen spel te zijn.
Dat alles zegt zijn integrale ik.