Hela, hola, boek 102, pagina 13
Niet alles vertellen
Al van jongs af aan heb ik een verbazingwekkend goed ge-
heugen. Vanaf mijn zevende maand kende ik al wat woorden
die er toe deden: ja en nee.
Mijn grootmoeder, we woonden bij haar in, was de eerste die
het ontdekte. Op een ochtend vroeg ze me: En heb je nog ge-
droomd? Ik zei: Ja en bevestigde het met flink op en neer ge-
schud van mijn hoofd.
Sinds die tijd bewaar ik al die dromen ergens in mijn achter-
hoofd. Die ruimte schijnt nooit vol te zijn. Het is de ruimste
opslagkamer die ik in mijn leven ken.
Samen met die dromen bewaar ik ook daar de zaken die an-
dere mensen niet weten of erkennen en dus niet geloven.
Vaak heb ik moeten horen dat ik niet de waarheid sprak, ter-
wijl het wel zo was. Ze zeiden dan dat heb je zeker gedroomd
of nog erger: je liegt! Bijvoorbeeld: dat de hoofdmeester van
de lagere school mijn piemeltje wou zien en ik dat niet wou
en dus een pak kontslaag kreeg met een slaghout of dat ik zelf
had gezien dat de dikke vrouw van de melkboer volledig ver-
brandde toen er een blauwe vlam uit haar lichaam oplaaide.
Of dat een buurvrouw dwars door de stenen muur liep om mij
een poesje te brengen (die ik later weer snel terug moest
brengen van mijn ouders). Ik noem maar wat voorbeelden.
Des te meer redenen om het dus goed te bewaren en er mis-
schien ook verder maar over te zwijgen.
Bij deze. Ik zeg niets.
Anderen beweren dat feiten en verzinsels bij mij door el-
kaar lopen, zoals in een domme TV-serie.
Dat zou natuurlijk kunnen, in mijn ogen zijn de input en de
output van mij als schrijver eenvoudig en willekeurig.
Maar hoe zit het dan met de teruggevonden werkelijkheid?
Een verre neef van mij wist het antwoord: Het verleden is als
rook!
Daar kan ik als jarenlange niet-roker mee leven en blijf blij
met mijn eigen achterkamertje vol schatten.
Nee, ik zeg niets!
O maar je hoeft niets te zeggen hoor, schrijven is prima 😉