Golgotha, 2007, acryl, 100 x 80 cm
Hangers
Golgotha, schedelberg, berg vol kale koppen, heeft altijd
een bepaalde aantrekkingskracht voor mij gehad. Als kind
leek het mij heel moeilijk daar te lopen op die bollingen van
benige hoofden. Dacht daarbij aan de steensoort kinderkop-
jes, ook al zo wiebelig. Benenbrekers!
Als het verdwenen bloed uit het lichaam de hemel kleurt is
dat vreemd genoeg een goed teken: de volgende dag is het
mooi weer. Ook op die berg, waar het vaak spookt.
Een tante van mij vertelde over deze berg dat er een hele
grote vaas onder zat. Voor het stof van de gestorvenen.
Dat leek me erg praktisch en geloofwaardig toen. In mijn
kinderlijke fantasie zette ik er vaak droogbloemen in, soms
ook een pauwenveer, dat zou de boel wat opfrissen. Ik kende
de combinatie van de begraafplaatsen waar ik wel eens kwam.
Nou ja, kwam, ik moest gewoon mee. Punt.
Die bloemen lagen er vaak nogal troosteloos bij en ik moest
mij erg inhouden om het zaakje niet wat te ordenen of op te
frissen met iets van de liggende buren. Verdorde bloemen op
verrotte mensen is geen mooi beeld. Geef mij maar frisse
Franse lelies, die wuiven zeven sterren hoog. Het ingesijpelde
water spat op de kist. Drip drip drop. Het ritme na de dood.
Graven zijn nooit gelijk. Mensen zijn nooit gelijk. Bloemen zijn
nooit gelijk.
We knellen ons beeld tot het barst. Tenslotte bezwijkt alles.
En dat is maar goed ook, anders zou de spiegel zich constant
vervelen.
Nu kan het woord weer rustig zijn. Ik stop, omdat dit gedaan is.