Zachte kamer, 2012, bewerkte foto
Grijze dag
Je hebt vaak van die herfstdagen dat het licht zwaar blijkt te
zijn. De regen geeft de duisternis een kus op de kaken. Je
oogholten kunnen het licht niet echt vinden, er hangt dof ijzer
voor. Dan vlucht ik naar de zachte kamer.
In die dagen schilferen de misbaksels buiten. Als bleke bro-
den kwamen ze ‘s morgens nog uit hun lakens, zetten zich
slap in het zadel om iets te gaan doen. Dat iets werd snel
niets, want deze misbaksels kunnen niets bakken, zij lossen
op in de aanhoudende motregen.
Daarna zijn alle praatjes en smoesjes over om plaats te ma-
ken voor een roze belofte. In de kinderlijkste kleuren, tussen
alle kieren en speten groeit al het schoons op de verse kluiten
wat je alleen met rozenogen kunt bekijken.
Is het wel goed met je, hoor ik je nu zeggen.
Jazeker, ik staar in het water, terwijl mijn tanden schudden.
Kalk en azijn voeren kennelijk een strijd. Aan de andere kant
voel ik me niet ongelukkig, ik zit met gemak met mijn karton-
nen rug tegen de warme cv, om maar iets te noemen.
Nee, mij hoor je niet klagen, iedereen zou trouwens eens op
moeten houden met dat zuchten en klagen, daar zou de we-
reld een stuk lichter van worden. Misschien versnippert de
nattigheid zich dan om te verkleinen tot een groot niets en
stopt de regen uiteindelijk.
Mijn toereikende grond kan niet worden afgeplakt, het is te
groot. Ik ben niet gekooid, dus vrij. Het geeft me een gevoel
dat alle sterren eigenlijk alleen voor mij stralen.
Als ik loop stuift het zuiver zand uit ontzag regelrecht de
grot in. Mijn weg is altijd open.
De regen is overigens al lang gestopt, zie ik nu.