Why can’t you stay?, 2012, bewerkte foto
De hand
Op een avond vond ik een hand in het midden van de venster-
bank. Het regende zacht. De hele nacht was er geen enkele
auto voorbij gekomen. Ik ging rechtop zitten in de overtui-
ging dat er dan meer te zien viel.
Toen pas viel het me op dat het mijn eigen hand was, die
steun zocht. In de nacht herken je vele stukken van je lijf
niet of ze doen heel anders dan overdag. ’s Nachts ben je
je eigen schuchtere schim.
Ik begon lukraak te fluiten tussen mijn tanden, iets wat ik
van mijn moeder had geleerd als kind, zij streek dan de
kreukel-was op de kraak-strijkplank.
Ik zat daar en dacht aan toen.
Toen zwegen alle stoelpoten nog. Toen waren er altijd van
die kleine oriëntatiepunten die je onbewust houvast gaven.
Toen bracht je een verkeerd bezorgde brief nog zelf op het
juiste adres (en als het dan regende droeg je die onbekende
brief op je borst, want ook aan een ander gerichte woorden
mocht je niet laten verregenen).
Ja, als ooit weer eens toen zou kunnen worden! Dan hadden
we weer vier zwijgzame windstreken en een tante die alleen
thuis woonde. Hoe simpel zou het zijn als je het toen zou
kunnen pakken. Het liefst met dezelfde vensterbankhand,
die allang een ander plekje wou.
Het toen zou dan vooraf bekend zijn.
Ik weet niet of dat goed zou voelen. Denk het niet.
Toen ging ik slapen, met de handen onder de dekens.