Blauwe waas, 2012, computertekening
Blauwe waas
Het is zo maar een kamer. Een kamer zonder muren. Het is
zijn kamer. Slappe strengen verbinden hem met het univer-
sum. Zijn hersenen wachten af, kunnen niet anders. Hij is
nogal zwak. Altijd in de afwachting. Altijd bleek verlegen.
Maar er wordt wel beslist. In die beginnende megafase is
het niet stil bij een ander. Dat kun je horen. Het tast hem
aan. Hij schaamt zich blauw.
Aarzelend steekt hij zijn hand op. Men kijkt zijn kant op. Hij
heeft vijf vingers in de lucht, een wonder. Elke vinger heeft
een verleden en een toekomst. Die hand sluipt bij de men-
sen binnen. De ikvreters zijn stilgevallen en klokprikken niet
meer.
Zijn stille hand vergruist de inwisselbare handdrukkers.
Hij zegt: Ze hebben me ingefluisterd bevolen dat het nu,
ja nu, noodzakelijk is. De nood is hoog! Het is noodzakelijk
dat we niet meer spreken. Niet en nooit meer.
En daarna deed men het, men zei O.K. met een gebogen
hoofd. Men is toen ouder geworden.