In broei

Dode dichter, 2012 boek 103, pagina 8

Gegeven

Als hij zong: hier ben jij niet, hier ben je niet, dan was hij er
juist wel. Waarschijnlijk net teruggekeerd uit de wolken van
eigen damp. Een ander woord wat aan hem kleefde was door-
bunkering, hij hield nooit op. Onverzadigbaar.
Sommige ervoeren deze man als een levende dode dichter. Ze
roddelden dat er niets meer uit zijn hand kwam en dat hij een
dode tak was geworden. En die is monddood.
Dat konden natuurlijk alleen maar oppervlakkige mensen zijn
die dat beweerden. Want in werkelijkheid was hij nog lang niet
dood of aan het verdwijnen. Hij was een zwemmer in een ver-
borgen zee, stagneerde hoogsten even en dat kan af en toe
juist heel gezond zijn. Zo verroest je niet.
Straks zal je zien dat hij met nog meer lef iets nieuws, iets fris
gaat lanceren. Nu staat hij in stand broei. Het bloed kruipt om
zichzelf in stand te houden.
Dan zal hij zeggen: ik ben een woord, ik ben buitennissig.
De dichter zal doordringen tot diep in de aarde. Men gaat met
aandachtige gezichten lezen, horen. Het oor zal nooit meer
loom zijn. De nieuwe uitgestoten woorden laten s’ avonds via
een maagd voor het raam haar licht vallen. Onder haar be-
sneeuwde toppen zal men in huilen uitbarsten, zodat de bo-
men beter kunnen drinken.
Het is een gegeven dat dichters gevoelige voeten hebben.
Zo houden ze goed contact met de aarde. De aarde weet
alles van ernst en ergernis, is er mee opgegroeid.
Ieder vermoeden is allang een eindeloze herhaling.

 

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *