Nachtbeet, 2012, computertekening
Die nacht
Als het nacht is hoef je niet meer te oogsten in de dwaaltuin.
Dat scheelt. Onnodige, onmondige onzichtbaarheden bestaan
niet meer. Pas als een bundel licht de duisternis verlicht krui-
pen de kreten van de kamer uit alle hoeken te voor schijn.
Zij tonen de zwarte stilte en de schreeuw van de dove in de
keel.
Ook al hebben alle getuigen zich verschanst, in een verse
bundel licht zijn ze het bewijs van het knevelen en kwellen in
deze o zo potente tijd.
Laat het liever donker blijven, zodat men ogen en oren sluit.
Juist in die nacht werd een streep weggeveegd en zag je twee
verkreukelde koppen. Het laken stond nog in het gezicht. Ver-
waaid en eerst onbeweeglijk lagen ze naast elkaar. Alles wat
waar was hoorde er niet te zijn. Zij waren geen paar. Zij waren
levend brood, aten elkaar op. Hun lippendiensten waren blij-
moedig bij elkaar aan het pootjebaden. Het brood werd pap,
als karton in te lange regen.
Een buurman die gehurkt op het bed met zijn oor tegen de
muur stond te luisteren zei: Ik fluister in een vergiet, geen
liefde, geen verdriet. Daarna at hij nog meer lucht. De nacht
had hem stevig beet.
En zo versleet iedereen de nacht op zijn eigen manier.
De waan van de raadsels vervolgde het leven.