Even a snowman, 2012, boek 103, pagina 47
Na de witte dagen
In oude tijden toen de vele vogels nog sneeuwden was er
altijd een leegte in de verste verte. Het was daar stil, want
zelfs de zuiverste lippen stonden zomaar stijf van de vorst.
Ruw en laag wandelde daarna de regen alles weer zacht.
Waarheen zijn die dagen toch gegaan?
Wolken bleven wit over. Alles leek stom en van steen.
Toen kwam ineens het lied met het geluid van het eeuwig
leven. Eerst buigend en bevend, daarna vol van lip.
Het weinige van de werkelijkheid werd steeds meer en meer.
Vleugelslagen werden voetstappen. Het gezicht van de stilte
had te veel adem en maakte er steeds wat moois van. Men
sprak nu glimlachend over de leegte. Mensen kregen een
warme gloed van de aardgeest op de wangen. Ze zongen
naakt en darteldansten vrolijk in de diepe avonddalen.
Koude sneeuwmannen smolten, raakten in snelle ontbinding.
Wat achterbleef waren de zwarte kooltjes, nu losgelaten van
hun vriespunt. Die vruchtbare ogen gingen voortaan vuur-
waarts in glimmende haarden om tenslotte te eindigen in de
altijd ontvangende aslade.
Kortom ieder mens was nu een echt luchtmens zoals het
hoort na de warrige witte dagen. Zij waren voor altijd ver-
bonden met een goed evenwicht.
Allemaal heel innig dus.