Oeuvredeel, 2012, bewerkte foto
Genoeg is genoeg
We zeiden tegen elkaar we laten ons niet langer sprookjes
aanblazen. We gaan woest bier drinken thuis en dan zien we
morgen wel weer. Het wordt vast een mooie avond.
Nee, we laten ons niet meer besluipen door de bedorven wind.
Wij houden van oude dromen en nog meer van onszelf. Onze
afliktongen zijn zeer gewild. Minstens drie keer per dag zijn ze
te zien.
Hoe kan het dan dat we niet of nauwelijks uitgenodigd worden
om ons oeuvre te laten zien?
Zelfs ongeboren kinderen wisten al van te voren het grote be-
lang hiervan. Volwassenen krijgen alleen jeuk onder hun broek-
riem op zijn best. Je hebt er niets aan.
We zeiden dus weg met die sprookjes, de markt is dood. Klaar!
De fladdervleugels vallen als sintels klaterend op de grond.
Kunstenaars dolen daarbij razend rond, worden zombies als ze
niet uitkijken.
Soms is er ineens goud tussen de lellebellen en dan bollen we
de wangen van vrolijke vreugde. Dan vallen de duiten op de
goede plek en we twijfelen niet langer aan eigen wijsheid, wat
op zich weer een bewijs is dat we onszelf niet kennen.
Het bewijs dat men iets dat men kent nog niet kent is iets wat
men allang kent. Men denkt dat men alles heeft, maar er is
niets. Alles is maar een idee en kan altijd anders.