Zachte droom, 1997, tekening, A4
Neerslag
Het geduld heeft zijn beurs gevuld met de wanhopige blikken
van de toekomst. Alles lijkt schijn geworden, maar bij gebrek
aan volledige vergunning blijkt het erg mee te vallen. Alleen
het onsmakelijke knokenlijf brandt nog zacht na. De nasleep
van wat was weggestreept ligt als een dorre woestijn zonder
mogelijke schimmel op de aarde. Het is duidelijk, hier ligt een
roekeloze. Hij houdt het leed dat verdooft en kleeft aan.
Aangezien de werkelijkheid grens noch schaarste kent, zou
op deze kale plek een onzichtbaar zwijn zomaar zichtbaar
worden, zonder daar een tijd voor af te spreken. Niemand,
of hij nu zijn vleugels sloopt of zich kaal scheert, zal het ont-
gaan.
De nederlaag is zo laag dat het avondrood zich roze schaamt.
Het nog nastralende lichaam is niet meer driedubbel bemand,
het wil anders zijn zodat het zichzelf vergeet.
Als iets toeneemt in deze ruimte is het wel de dorst. Die tiere-
liert lachend rond, terwijl de schaduwen te vergeefs blaffen.
Overal zanikt de bagger van vroeger. Naar. Onprettig.
Men legt het ook anders uit:
Iemand krijgt hier als straf de ergste angst aangezegd. Daar-
door lijken anderen ineens oprecht. Men valt van de ene ver-
bazing in de andere, het is een uitzinnig gevecht. Men roddelt
dat deze gestrafte man zal sterven tussen godgezonden luizen.
En zo zal ergens anders zeker nog een foute verklaring liggen.