De optimist, 1996, tekening, 50 x 65 cm
Prille tocht
Hij heeft zich net gewassen met zeezand. De zon heeft hem
bestookt met brandende okers. De kleuren die zijn elegante
lijf hebben gebrand slaan op hol. Nu is hij weer volkomen
blank en vol goede moed.
Zijn ogen zijn dun en deden bijna zeer zo dicht bij de lucht.
Hij loopt naar het ongewisse, even uitzinnig als voorzichtig.
Het gebroken beeld ligt immers altijd op de loer, maakt van
de tijd scherven en weg is de kinderlijke volmaaktheid. Met
die stilte is haast niet te leven.
In dit Hollands verlegen licht glanst de modder onder zijn
voeten.
Waarheen?
Zijn hoofd is niet opgeborgen, hoeft niet te luchten, dus de
weg is vrij. De gevoelige plaat zit niet vol maden, geen en-
kele, kneuzende bliksem houdt hem vastgenaaid aan de
aarde.
Zijn dwalende oog ziet alles, zelfs de verloren mier in de kier.
In deze sporen, de sporen van de optimistische man, ver-
tellen ogen meer dan hongerige handen. Ogen liegen nooit,
onthouden alles. De zwoegende klok is de echte jokkebrok.
De tijd laat een smerig, vervuild spoor na. Als een slecht ge-
weten spint hij zogenaamd gouden draden. In werkelijkheid
is het niets anders dan een stervende, onontwarbare kluwen.
Hij is zijn eigen kroon, laat zichzelf in blijdschap lopen omdat
hij zichzelf daar heeft neergezet.
Ergens geurt het naar een heerlijke maaltijd.
Hij loopt verder in potente tijd.
De waarheid is niet in de war.
In principe kan en mag alles.
Hoera hoera, de levende lucht is dood, hij bestudeert het gat
in de toekomst en laat het verleden rustig uitlekken.