Give me, 2012, bewerkte foto
Onderweg naar het ronde getal
Wat bij daglicht vreemd is, wacht je op in het donker. Dat is
sinds de eeuwigheid bekend. Als de tijd buiten wegschiet in
mistige grijsheid, weet dan dat je van binnen mogelijk ver-
anderd.
In je tuin van fantasie zie je je vermomd verleden voorbij
schieten. Blijf dan kalm als een honderd jaar oude kerstkaart.
Pak de doos met oude foto’s, die vast ergens staat, wie weet
waar en buig je over die bleekvergeelde tijd. Zie dat je donker
haar wit uiteen wordt gewaaid door de zomerwind. Het zal je
goed doen. Oude scherven, afgebrand in het vuur van de tijd
komen dan uit het as te voorschijn.
Zie het in het tempo van een ring die zich verspreidt op het
geluidloze water. Doe alsof je weer in die tijd bent. Het doffe
licht van een zaklantaarn onder de dekens zal zich inspannen
om alle geheimen weer te belichten. Alles wat je je herinnert
is waar om wat er niet meer is. Het vroegere leven leeft im-
mers in leenbestaan. En als je het nog mooier wilt zeggen:
het tot as geworden verleden flitst op in een scherf van een
gebroken spiegel.
Ik bedoel maar uiteindelijk blijven we allen in het rimpelloze.
De Hersens Van De Grote Man Hebben Geen Ik.
Een man was kind tot zijn eigen vreugde en droomde flink
van zich af. Ik ben een mooie, kleine blinkerd – stelde hij
vast. Die gedachte irriteerde hem niet. Hij liet zich niet tegen-
houden door grote eigendunk. Integendeel, het was een groot
vermaak van binnen.
Bovendien was hij zwaar tijdloos en daardoor werd hij vreemd
genoeg door anderen gezien als iets tijdelijks. Bovendien: als
je hoog aan de maatschappelijke ladder staat heb je geen last
van burgerlijke pruttel.
Hij liet zich vaak gaan in zoete bespiegelingen over de herkomst
van werkelijk alles. Al een jaar of tien. Als hij een stuk behang was
zou hij allang sterk vergeeld zijn. Vervaagd.
Daarnaast had de man ook nog last van larmoyant voyeurisme,
waardoor af en toe wat kleine probleempjes ontstonden. Hij kon er
niets aan doen, de hersenschimmen maakten het vanzelf aan.
Zijn voorkeur lag daardoor op het kijken, niet op het aanraken.
Het ging nooit zover tot hinderlijk staren, daar had hij te veel
beschaving voor. Ook wou hij beslist geen ander worden; hij was
een mooie, kleine blinkerd! Zelfs zijn dunne neus kon op den duur
de meeste luchtjes die mensen produceerden opsnuiven. Maar het
haalde het niet bij zijn scherpe blik. Zijn blik ging boven eigen macht.
Het heden is eigenlijk niets anders dan een vermomd verleden.
De roestige wasteil heeft je nooit verlaten. De zachte zeep kleeft
nog boven aan de zinken rand.
De papieren zakken, vol geblazen lucht , knallen nog steeds in de
ruimte om de mensen te laten schrikken. Takken klampen zich voor
eeuwig vast aan de hemel en er komt altijd een lente.
Wat bij daglicht vreemd is wacht je meestal op in het donker.
Dat is allang bekend. De tijd kookt weg. Om te leven moet je je
angsten overwinnen.
Het zou gemakkelijk zijn van een pluchen haasje te houden. Een
haasje om mee in bed te kruipen, hem dicht tegen je aan te sussen.
Haasjes zwijgen, roeren zich niet, zijn net zo warm als jij. Hun
ogen staan vol bewondering, stil, groot. Je doet ze dicht met je
kinderhand. Het beestje slaapt gelijk.
Samen zijn jullie één. Niet meer met anderen.
Dit schreef ik ergens in 2003 en weet niet meer waarom. Geen idee.
Het had vast een duidelijke reden. Misschien was mijn rug even krom van een teleurstelling en stond het leven me tegen als een nutteloos medicijn.
Ik registreer nu een milde glimlach en zelfs die glimlach licht ik niet toe.