Oud werk, 2012, computertekening
Onderweg naar gister
(over verbrand overbodig werk)
Hij lijkt te verdwalen tijdens zijn stuitende strooptocht door
een voor hem vreemde stad. De straten zijn ineens niet meer
zo recht als vroeger. Overal liggen gebroken tegels, het is
werkelijk lastig lopen op de schotsen van het verleden.
Het voetvolk wordt gemakkelijk een held door niet te vallen.
Dat zijn de kleine herinneringen. Af en toe zie je bedwelmde
slapers als niet meer blatende schapen scheef in portieken
liggen: zij dolen niet meer rond.
Zus of zo komt van een te vol toilet, roept een bordeelwoord
en wordt verder rondgedragen door hossende aanverwanten.
Zijn broek vlekt nat. Dollars en dukaten vliegen in het rond,
er wordt veel uitgegeven. Het grote vermogen moet en zal
klein worden.
Alles wat stoffig was krijgt er vet van langs. Brallerig gezang
tandenknarst niet, het vindt zijn smakelijke, dubbelzinnige
woorden. In deze tijd moet je niet alleen de zin naast de onzin
bewaren, je moet ook nog bedaard in beide blijven geloven.
De conversatie, zeg maar geklets, valt als een pot erwten in
je oor. Het vage gekeuvel van vroeger is ver weg, zit achter
een dikke deur.
En dan, dan klim je langzaam de steile trap op, om in de mist
te verdwijnen met je oude, houten kop.
Hij zegt: stel je voor ik ben niets vermoedend, dan was eerst
mijn werk vrij en bont. Daarna kleurt het brandend vuur alles
snel eenkleurig en snuivend omtrekt het land van bovenaards
gemonkel…
Alles doet er niet meer toe.
Beide ikken moeten daarna zo hard lachen dat de spiegel beslaat.
Jezelf en je verleden loslaten is een hele kunst.