Echo

Hertje, 2012, computertekening

De slaapkamer

Ik spreek als een man. Ik zing als een manlijk kind.
In mijn gedichten knor en slaap ik al woonde ik nog thuis bij
mijn ouders.
Ik zeg nu wel thuis, maar zo thuis voelde ik me toen niet.
Mijn gloed was anders. Ik miste aansluiting, was snel vreemd.
Als je een diepe aardgeest hebt is het lastig om met schaduwen
in dezelfde ruimte te leven. Dan is je adem snel rood.
Het enige wat je kan doen als kind is je aanpassen en desnoods
je verbergen in fantasie. Aldus geschiedde.
Hoe kom ik hier op?
Door het hertje van Han van Meegeren, de valse kladder.
Het hing in de slaapkamer van mijn ouders. Ik vond het on-
gepast, want wij mochten geen dieren houden. Dus kletsten
ze wat mij betreft als een steen en werd mijn zon donker.
Misschien was ik daarom zo wreed met de mieren, ze stierven
een langzame verbrandingsdood door zon en vergrootglas. Ik
kon er aardig van genieten in die tijd, zie hun pootjes nog
steeds op mijn netvlies lang stuiptrekken. Eigen schuld!

Het weinige van de werkelijkheid werd steeds minder en min-
der. Het verre blauwe werd opgeslokt door de einder-echo.
Uit het verre verleden, ook wel oude tijd genoemd, zie ik ook
de vele vogels in de sneeuwwinter. Ik voerde ze korsten brood,
ze vochten zich wild, de oorlog was nog niet zo lang voorbij.
Ik keek net zolang tot dat mijn lippen bijna waren vastgevroren.
Van vogels word je niet gauw moe. Zij zingen het lied van het
eeuwige leven, zij kennen alle elementen.
Daarna moest je weer naar binnen tussen de dorre bladeren,
terwijl van binnen mijn gespierde zon straalde.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *