Zwarte maan, 2012, acryl, 70 x 70 cm
Stukje nacht
De straat is donker, het is nacht, dampt als een hete neger.
De maan stoot matglas uit, het is koud, decembermaand.
In de stad kraken de slaapkamers. De ontstelde oren van de
buren maken overuren. Dit is hoe het is.
De nacht is altijd mooi. Hij houd van de nacht. De nacht her-
haalt de dag niet, zij schept als de geschubde lijster slaapt.
Hij maakt een tekening, de inkt zet aan en springt wild. In de
hals van de pen zit een afwachtend gedicht. De uit gewoonte
drinkende dichter moet nog opspringen en verder doen. Zijn
stoel draait al zenuwachtig. Als hij niet schrijft krijgt hij een
boete of een hechtenis van minstens zeven maanden. Zo voelt
hij dat.
Zijn tamme gids is lui, te lui om uit zijn graf te komen. Hij
kijkt blauwblauw en denkt er over om rozen te gaan kweken.
Maar ook dat is hem te veel werk, rozen zijn nog al gevoelig,
kwetsbaar.
De dichter doet een kiezelsteentje in de mond, laat zijn mond
rammelen. Het maakt hem high. De boosheid in zijn stem zal
spoedig klinken. De wereld is een beerput vol stinkende en-
gelen. Onderaardse bomen worden daar getoond. Aan elke
pisbuis hangt een priester die de urinevaten aanstampt.
De dichter raakt op gang. Zijn schrijvershand is geen staak-
engel. Laat de wereld rustig stinken, zijn zijden kousenvoeten
zuigen alle kreten op. Hij kijkt als een klimop overal in. Zijn
doornenogen boren door. Het heelal wordt volgerammeld.
Ik ben een woord, schrijft de dichter, ik ben buitenissig.
Dat wisten wij allang.