Dunk-dunk

Het lege midden, 1997, acryl, 80 x 80 cm

De tegenstem

Onze meester is een bedeesde man. Hij wil schroomvallig zijn.
Zijn hoofd hangt meestal ietsje schuin naar beneden. Een soort
lichte onderdanigheid hangt aan zijn nekje.
Hij leert ons lopen en uitkijken voor doodlopende wegen. Dat
is niet niks, daarmee kom je een heel eind. Ook zegt hij dat
je van de nood een deugd moet maken. Dat is ingewikkelder.
Er zijn veel vallende trappen onderweg. Met de trouw van een
hond komt het vuur vanzelf, zegt hij. Je moet gewoon jezelf
blijven al springen alle ruiten om je heen.
Maar hoe moet het dan als je hond een dood beest blijkt te zijn?
Dan moet je maar een kermisgeschenk zoeken, zegt de meester.
Hij heeft makkelijk praten, wij hebben op ons galmend jachtter-
rein veel last van de rode, nietsontziende oostenwind. Die is
echt hard en bazelt alle onze wensen neer. Onze wind hoort
mierzoet te zijn, mierzoet als schlagermuziek. Als ons kruis aan
een kermisgeschenk hangt is het moeilijk leven.
Wij vrezen dus onze ondergang.
Onze meester moet niet zo bedeesd of schroomvallig zijn. Daar
hebben we niets aan. Dan is er van alles te weinig. Het mindere
is gelijk veel. Het maakt ons onzeker en dan worden we willoos.
Wij willen voorbij sterk staan. Geef ons een goed huis en vrucht-
bare winden, dan gooien wij al onze jonge stemmen hoog de
lucht in.
Hoor je het krakelen al van de brekende takken?
Alles wat eens heeft gekropen komt nu wild aangevlogen.
Wij jagen op het eerste licht en gaan de wereld stropen.
Wij drukken op de dunk-dunk-knop.
Duizend knopen springen los.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *