Geen hond, geen stok, 2012, schets
Late zon
Hij geeft het water een forse natrap, maar alle windstreken
stoppen niet met hun bestaan. De gulzigheid van de natuur
gaat gewoon door. Altijd. Om gek van te worden. De snelle
zonnestralen van het zuiden branden zich een weg.
Zijn stem wil sterker zijn dan de heftigste regen maar klinkt
meer als de zachtste sneeuw. Een cipres begon uit afgunst
wonderlijk schoon te zingen. De natuur houdt van verrassin-
gen.
Hij is een ziener. Zijn ogen vallen nooit dicht. Hij spreekt ook
als een ziener in het hoofd en wandelt mompelend zijn holle
weg.
Hij geeft het uitzicht een naam, waarop een hond hijgend op
hem af komt. Vlak voor hem komt hij tot stilstand. Ze kijken
elkaar recht in de ogen, onderzoeken en penselen zachte
woorden naar elkaar. Beide moeten glimlachen voor zo ver
dat kan. De spiegels van sterke verbeelding zien wel vaker
vreemde dingen. Wat vreemd is wordt gewoon.
En als hij de hond mag aanlijnen blaft zijn oor. Het oor blaast
de haren langs zijn grijze slaap, over zijn voorhoofd. Het voelt
prettig. De hele zomer is prettig.
Ik krijg trek.