Wanneer wordt het dag?, 1993, acryl, 100 x 80 cm
De nacht
Hij was raar met een krom hart uit een groene wolk geboren. Zijn
voeten stonden bijna verkeerd om, zodat het leek alsof hij steeds
terug wilde lopen. Het hoofd, zijn ronde kop, was zo leeg als uit-
getrokken ondergoed. Toch voelde hij zich vol, maar dan meer van
belofte. In een overmoedige bui zei hij zelfs: Ik ben de kleinzoon
van Plus!
Dat was natuurlijk erg overdreven, hij had zich ooit als mens wat
opgedeeld, maar werd nooit plus, hij bleef min. Al wat men schreef
over zijn geboorte, het enige wat waar bleef was de aanwezigheid
van de maan. Geen volle maan, slechts een sikkel klonk toen in de
nacht. Ze zeggen dat zijn moeder bij zijn geboorte stijf stond van
de manestralen en dat zijn hart daardoor krom werd.
Zijn wereld was de aarde niet. Het spiegelde niet. De zon sloeg al-
les plat. Het maakte hem zo bedroefd, dat hij een grondige hekel
kreeg aan het daglicht. Als hij lucht liet aderdalen werd het vanzelf
diepdonkere nacht. Dan kwam hij pas echt in beweging, het was
alsof hij van huid wisselde. Ook de praatjes kwamen spontaan en
vanzelf.
In het warme zomerwater stond de vroege maan. Zijn lichaam
bleef zo geelwittig warm dat je de koelte voelde branden. Het was
de tijd van verhalen van dood en liefde. Je wist dat de hete sneeuw
tegen de maan had gestaan. Je wist het, je voelde het. Maar niemand
zei wat.
Soms is het beter om je mond stijf dicht te houden, anders worden je
fraaie lokken zomaar walgelijk rattenhaar of kruipt het te veelpotig
ongedierte in je schaamstreek. Dan is de rust weg.
Op zo’n moment moet je niet verbaasd zijn dat de bleke maan-
aanbidder in een vlaag van heimwee je toefluistert: “Alle vlinders
van dit voorjaar slapen op Ameland”.
Daarna kan je gerust wakker schrikken en is alles weer normaal.