Shoulder the Fault, 1997, acryl, 80 x 80 cm
Blikken van nooit
Zo zag ik, met de geur van groentesoep nog in de neusgaten, een
man met veel gezichten. Al zijn ogen keken langs mij. Iedere ver-
schijning bleek in zich zelf gekeerd te zijn. Het waren allen nacht-
mannen en die doen alleen maar iets als er een vrouw in de buurt
is en ik was een man, dus een concurrent.
Ergens bekroop mij het nare gevoel dat ik deze man al kende uit
een ander tijd. Hoewel hij mij dus onbekend bleef zou ik van hem
kunnen houden. Ik voelde me dan ook wat beschaamd omdat ik
niets deed. Zelfs niet een koele begroeting, alleen maar wat kijken.
Ik troostte me met de gedachte dat hij ook niets deed en als we
misschien ooit later terug zouden komen kenden we elkaar al.
We zouden elkaar herkennen aan de stille, twijfelachtige loop.
We zouden stil staan in een onbekende baai en toch niet doelloos zijn.
Dan was de avond warm Indian-red; ieder moment zou deelbaar
zijn en ontdaan van alle nuttelozeĀ seconden.
Zo zou dat dan zijn.
Hij zou daar zijn. Ik zou daar zijn. Jij zou er van horen.
We zouden zwijgend doorlopen. Zo zou dat dan gaan.
Maar met de blikken van nooit gebeurd er mooi niets.