Ontmoeting in Berlijn, 1981, acryl, 175 x 50 cm
Nawoord
Alweer lang geleden stond ik in het atelier van Jan de Bruin naar
zijn nieuwe schilderijen te kijken. De schilder was toen 36 jaar oud.
Hij was bezig met een langzame ontrafeling van zijn leven. Ook nam
hij afscheid van de grote schilders Mondriaan en Matisse. Natuurlijk
bleef de bewondering bestaan, maar de strengheid over hoe een
schilderij er eigenlijk uit moest zien was voorbij. Het had geen prak-
tische of bruikbare betekenis meer. Het roer moest en ging om.
Het werk Ontmoeting in Berlijn was een eerste aanzet. De nieuwe,
onzekere vrijheid gaf zoveel lucht dat hij bijna snel en roekeloos
werd. Hij werd min of meer een bravoure schilder. Geen enkele be-
zorgdheid kon hem nog hinderen, er was immers geen tijd meer voor.
Opwindend slordig zou je zijn nieuwe stijl kunnen noemen.
We stonden een tijdje te kijken naar een werkelijk werk en Jan zei:
Kijk dat rode is de waas die ik zag toen ik blind werkte. Het was een
openbaring voor me dat het kon, dat ik bleef leven. Alsof innerlijk
en uiterlijk ineens mochten samenvallen.
Je laat het ongenoegen van de vele kleuren zien, wist ik terug te
zeggen. Het rood wordt zo betrouwbaar gemaakt.
De schilder knikte hierop wat half, hij denk niet zo, hij doet gewoon,
hij laat mij met rust.
De weg naar het rood zal een doorbraak zijn, mompelde Jan verder.
Vanaf die dag schilderde hij zonder conflict, omdat het rechtlijnige
was verdwenen. Ordening en drift passen niet bij elkaar.
David Salle zei het ooit al: In wezen gaat het drama over het ver-
langen buiten zichzelf te treden.