Spijt, 2013, schets
Lucht
In de haard ligt nu een hele berg houtskool. De houtblokken vatten
meteen vlam, als berkenschors. Vlak voor de haard ligt een dik
blok hout. Je kunt er op gaan zitten en in je eentje goed nadenken.
Zeker in het donker.
Alleen uit de spleten van de haard komt wat licht, het speelt over
de vloer, op de wanden, op het plafond. Er komt veel in je op, zo-
veel dat het hoofd te vol raakt. Soms zijn je herinneringen te veel.
Je zit te grijnzen, omdat je ineens weer weet hoe je de eerste keer
een meisje naar huis bracht. Je hoort het klikklakken van passen.
Je voelt weer de warme spanning, de belofte…
Het is heet in de kamer, Buiten vriest het. Ik voel me behaaglijk,
alles is goed. Al sinds mijn jongensjaren is alles goed. Ik knijp mijn
ogen half dicht van genoegen en spijt. Het zit er half tussen in.
In de winter is het vaak te stil, er is te veel tijd. Je kunt je zomaar
eenzaam gaan voelen. Eenzaamheid deprimeert, maakt je hoofd
gek. Als het witte rijk regeert worden je hersens blind, overbelicht.
Ineens krijg je bezoek. Je kijkt elkaar een tijdje zwijgend aan.
Ben je alleen? – vraagt de nieuwkomer.
Ja, kom verder, waarom sta je daar te verkleumen?
De jongen loopt direct naar de warme haard, doet zijn handschoen
uit, stopt ze bij gebrek aan zakken onder zijn armen en strekt zijn
handen uit naar het vuur.
Je hoofd is te vol – zegt hij tegen mij, zonder me aan te kijken.
Ik knik, ben benieuwd wat er verder gaat gebeuren.
Dan pakt hij plotseling mijn hoofd vast en scheurt het van achteren
open. Dat geeft meteen lucht en ik krul op. Er verschijnen lichtjes
op de jukbeenderen. Het voelt feestelijk warm als een verlate Kerst.
Opnieuw strekt hij zijn handen naar de haard. Het zijn geen werk-
handen. Te gezond. Hij zucht.
En nu ben ik moe – zegt de vreemdeling.
Net als de sneeuw, die is al gaan liggen – geeuw ik verlicht terug.
Voordat we gaan slapen smelten we nog even wat sneeuw in een
keteltje, lengen het aan met alcohol, drinken het op, eten er spek
bij.
Binnenkort is het weer lente – spreken we in koor en dromen weg.
En dan komen de vrouwen uit hun hol voor een prettig gesprek. Zij
kennen de lichtjes van de grote stad. Het trekt je aan. Je voelt je
even eeuwig. Niets is meer zo als vroeger.
Ik kijk uit naar iets wat ik onder mijn lege hoofd kan leggen, vind
een zachte borst.
Wat heerlijk – zeg ik om de een of andere reden.
Tegen de ochtend is alles hier weer ijskoud en is mijn hoofd opnieuw
barstens vol.
Mocht een mens dat eens kunnen hé zo van de ene seconde op de andere zijn hoofd leegmaken, zou wel fijn zijn. Beeldend schrijven 🙂