Duits hout, 2007, acryl, 100 x 80 cm
Op een ochtend
Hoewel ik binnenzat ademde ik buitenlucht. Niets, maar dan ook
niets, ging verloren. Ik was trots op mijn schone bronchiënborst.
Mijn ogen dwaalden door de kamer tot ze eelt kregen.
Een grote berusting, die ik snel wou vergeten, daalde in mijn lijf.
Ik moest blijven opletten.
De oude diepbruine balken, trotse plafonddragers, drukten mij
zonder waarschuwing nederig neer. Uiteindelijk kon ik mijn gezicht
en de rest versmallen tot een dunne streep en verdween door een
kier in een nieuwe droom:
Wie is van hout?
De vreemde wereld bleek, toen ik later in de stad liep, als twee
druppels water op de mijne te lijken. Misschien hier en daar een
beetje groter. Veel gebouwen kende ik al zonder ze eerder te heb-
ben gezien. Zoveel lelijkheid naast zoveel moois. Altijd.
Er was iets vreemds in deze stad. Alle mensen die er woonden
waren uit bijzonder hout gesneden. Duits hout! Sommigen hadden
nog wel een roodachtige, Nederlandse blos.
Het maakte me nieuwsgierig, voelde me groeien. Toen ik op een
dag groter was dan de meeste huizen, zag ik bovendien ook dat die
mensen nog een grote glinsterende parel op hun hoofd droegen.
Welke strijd was hier ooit gevoerd?
Het antwoord was in zekere zin eenvoudig: er leefden geen kleine
kinderen meer in deze stad. Er was gemoord! Voor straf waren alle
volwassenen nu van hout…
Ter geruststelling: na honderd jaar zouden de kinderen weer terug
komen.
Ogen die eelt krijgen… lijkt me toch wel vrij pijnlijk 😉