Zonnige jeugd, 2010, tekening, A4
Mooie dag
Als je aan oude zomers denkt is het altijd mooi weer.
Zeker de jaren veertig, vijftig.
Toen was de jeugd nog zonnig, zegt men.
Ik denk dat dat niet zo is. De tijd is alleen veel sneller geworden,
waardoor alles zich ook sneller opstapelt. Er gebeurt nu meer in
dezelfde tijd en we laten dat ook direct aan iedereen zien.
We kunnen niet meer alleen zijn. Ook niet op een mooie dag als
deze.
De middag is nog vroeg. De regen is opgehouden en de lucht is
weer voor het eerst doorschijnend. De wolken zijn zorgeloos. Er
is zelfs af en toe zon. Buitenspeelweer.
Ik ben weer vijf. We zijn net verhuisd. Ik heb de indruk dat we hier
nu wonen. Zo lang mijn kleurloze ouders, mijn broers en zussen
dat doen, dan volg ik stilletjes.
Er ligt veel post op het dressoir. De brievenopener is nog zoek.
De jassen van ons gezin hangen in een soort hokje, op de kapstok.
Je kunt hier mooi verstoppertje spelen, maar ik wil naar buiten.
Het mag niet, nog niet.
Eerst moet ik weten waar ik woon, zegt moeder.
Ik begin ziek te worden en lig al dagen in bed.
Geel onder het ooglid, zei de vreemde dokter, ik zie het al….
Het drankje wat ik daarna krijg smaakte vies, bitter. Mijn naam
staat op het flesje wordt verteld. Ik tuur aandachtig, geloof het niet,
dan zou het lekkerder moeten zijn.
Ik heb geelzucht. Ziek zijn is knus. Rustig.
Mijn bed staat aan de tuinkant. Ik hoor de vogels groeten.
’s Nachts droom ik over het oude huis, waar nu mijn grootmoeder
met mijn oom en tante woont.
We hebben geruild – zei mijn vader, maar waarom bleef ik dan niet
in het oude huis?