Zwartsel, 2013, boek 108, pagina, 20
Fata Nero
Als iets lang geleden is is het meer van nu. Toch is het niet uit je
lijf. Zo kan ik soms nog wel de schaduw van mijn hond Tjoepie
zien, terwijl hij toch al in 87 stierf. Mijn hond was zwart, mijn ge-
dachten aan hem zijn dat niet. Ik heb gevoeld hoe koud hij werd,
terwijl hij voor mij warm bleef.
Soms als ik een zwarte gedachte heb denk ik daaraan, een zwarte
gedachte is een koude hond. Bij het uitspreken of voelen van die
hond is al het zwarte meteen weg. Zwarte gedachten willen niet
in mij wonen, ik heb er niet het talent voor. Daarom vinden som-
mige mensen mij ook licht (wat natuurlijk grote onzin is).
Kijk, iets kan beginnen met een zandkorrel of een zwarte splinter.
Als het zich in je huid gaat hechten heb je zomaar een doorn in je
vlees. Die ene spat wordt dan een ziekmakende rivier, die ’s nachts
langs je benen omhoog waait en je totaal gaat bedekken. Dat heet
opstuivend duister.
Je moet die kruimels opzij schuiven. Je hebt er niks aan. Verzin
liever dat de tafel een tuin is en de kruimels het zonlicht. Veeg het
samen tot een glinsterend hoopje. Bedek het zware zwart ermee.
Wanneer ik mijn ogen sluit, verzin ik Tjoepie naast me. Hij is niet
meer een stervende bloem, een verwelkend visioen. Als ik wil voel
ik zijn adem op mijn huid.
Maar nu wil ik niet.