Blow, 2013, computertekening
Verse adem
Ik moest er om lachen toen hij zei dat hij een woestijn in de kast
had. Bij mij hangt hij vol lepels, grapte ik nog terug. Later bleek
dat hij longkanker had. Dat was een andere reis.
Terwijl de uren als een versleten bezem in de keel klopten, snapte ik
dat het nu ernst en een aflopende zaak was. Het geknor tussen
tussen de bloemen kwam uit hem. Potscherven van gouden trom-
petten diggelden nog wat na.
Je kiept nog niet om, probeerde ik goedwillend, een mens is een
stevige steen. Daarin moet je blijven geloven.
Het onzichtbare raasde uiteindelijk niet langer voort na een aantal
kuren. Groot geluk. Tijdens de wederopstanding kwamen zijn praat-
jes ook weer terug. Hij was niet langer stuurloos, hij hervatte zijn
verre verte, begreep onze tijdelijke ongerustheid goed.
Hij was gewend te leven, niet te sterven, dat bleek. Als ik hem een
kus gaf wou hij altijd meer, het gaf hem verse adem zei hij. Graag
was ik dan die liefdeszuster en gaf hem meer en meer. Mijn talrijke
inblazingen deden hem zichtbaar goed. Alle kleur kwam terug. Zijn
onzichtbare motor pruttelde niet meer.
Voortaan leefden we niet meer in het verleden, maar in een soort
geleende tijd, al blijft er altijd wel iets steken in de eeltige zolen
van je ziel.
Ik ken een passend gedicht van Lucebert, die schreef:
toestand
zit stil
ligt stil
loopt stilletjes
soms verstild
soms onstuitbaar
zitten of
liggen of
doorgaan hoe dan ook
(Lucebert 1924-1994)
Moooi!