Kop, munt, 2013, computertekening
Leegte
Kees zit buiten, hij mompelt iets onverstaanbaars. Hij ruikt naar
jenever. Hij lacht net iets te hard en zegt dat wij vodden zijn.
Gewoon domme vodden!
En wij?
Wij proberen ons in te houden en verbergen onze rimpels voor zo
ver dat kan. Het gepiep waarin Kees leeft kan ons niets schelen,
hij is zijn eigen schoudervulling. Onnodig en nietszeggend. Soms
gaan we met elkaar om om niet stil te staan, soms kom je iemand
tegen bij de laatste ronde, soms vult het een leeg bed.
Maar als wij onze handen volgen met ons hart is Kees weg. Hij kan
niet tegen succes. Hij wil altijd schaken zonder stukken en kan zo
streng voor zichzelf zijn dat de ringen van zijn bril springen.
Kees heeft een scherfhoofd. Beschadigd kijkt hij ons verwijtend
aan. Hij kan prima uit die lussen van zijn ogen kijken en iets naars
daarbij zeggen. Dan moeten we weer zijn handen kussen, dan
moeten we weer de werkelijkheid, nou ja, zijn werkelijkheid sussen.
Laatst noemde een andere pummel hem een tafeltje verdriet. Dat
vond ik mooi gevonden en gezegd.
Ik wens Kees niet als koning. Ook ik heb mijn trots en ben geen
natte lopende meloen op tafel. Ik lach dus niet als Kees zijn laatste
jenever omstoot en lodderig valt.
Schoonheid hapert soms, kijkt niet dubbel, blijkt maar weer.